‘Het valt mee vandaag’, zegt schipper Marco Honsbeek. Hij heeft zojuist de vierde fiets uit het water getakeld. Met een grote mechanische grijparm verkreukelt hij het frame nog een keer extra zodat het minder ruimte inneemt aan boord. ‘Marco, hier ook!’, roept collega Johan van Vliet vanaf de kant. De grijparm gaat onder water en komt weer omhoog met een stuk hout tussen de tentakels. Geen fiets.
‘Hier’, zegt Van Vliet. Met een lange haak tast hij over de bodem van de Oude Vest, op zoek naar gezonken fietsen en andere schatten. Hij raakt iets onder water, het galmende gebonk van ijzer op ijzer weerklinkt. De grijparm duikt onder water en trekt een aggregaat naar boven. ‘Van een 3 oktober-marktkraam’, denkt Honsbeek. Er loopt nog benzine uit het apparaat, de geur verspreidt zich onmiddellijk. Als Van Vliet voor de derde keer seint, komt er wel weer een fiets omhoog, compleet met fietstassen en een kinderzitje.
Honsbeek en Van Vliet werken al drieëndertig jaar samen bij de gemeente, de laatste jaren als vegers en medewerkers algemene dienst. Daar hoort ook grachten dreggen bij, en in Leiden betekent dat: heel veel fietsen uit het water vissen.
Bij de aanmeerplaats van de boot aan de Utrechtse Veer staat een OV-fiets naast een grote container. ‘Die was vorige week nog gevuld met fietswrakken’, zegt Van Vliet. ‘Er wordt veel in het water gegooid hoor, zeker in de weekenden. Vorige week haalden we deze OV-fiets eruit. Er zit een tracker in, dat geven we door aan de NS en die komt hem dan ophalen. Als je als student zo’n ding hebt gehuurd ben je wel aan de beurt, want de huur gaat gewoon door. Dat is ook zo bij Swapfietsen. Verlies wordt als diefstal opgegeven. Wij halen de fietsen uit het water en bellen Swapfiets om ze op te halen.’
De lucht is strakblauw, maar er staat een fris windje. ‘Ik moet mijn oren nog even insmeren’, merkt Honsbeek op voordat hij aan boord stapt. In het voorjaar en de zomermaanden vaart de Visflat – de boot is een flat en voorop zit een beweegbaar ijzeren schepnet – iedere dag door de stad om te vissen naar afval.
Het is ‘helemaal geen straf’ om met dit weer op het water te zijn, vinden ze allebei. In de winter is dat wel anders. Van Vliet: ‘Dan dragen we van die pakken die ze ook op olieplatformen dragen. Na een half uur sta je alsnog te rillen.’
En juist in de winter viel Honsbeek een keer in het water. ‘Ik gleed uit toen ik op de kade wilde stappen’, lacht hij. ‘Ik kon nog wel staan, maar het pak was zo zwaar dat ik er niet alleen uit kon komen. Dat is wel de enige keer in 33 jaar dat ik in het water ben gemieterd.’
Terwijl hij door de grachten manoeuvreert, staat Van Vliet aan de zijkant van het schip met een visnet in zijn hand. Hij plukt een bierflesje en een doos van piepschuim uit het water. Een dichtgeknoopt condoom dat ter hoogte van de Nieuwe Rijn langs de boot drijft, ontsnapt aan de greep van het visnet. Van Vliet vist wel een ‘dood duiffie’ uit de gracht.
‘We halen wekelijks zo’n zestig tot tachtig fietsen uit het water’, vertelt hij. ‘In Utrecht konden ze niet geloven dat het er zóveel zijn, terwijl dat ook een studentenstad is.’
Verder zijn het veel terrasstoelen, na een storm veel afval- en bloembakken. Honsbeek: ‘We halen ook bankstellen uit het water, soms een scooter en een keer zelfs een motorfiets.’
Het valt op dat de hoeveelheid fietsen in de Oude Vest en aan het Rapenburg het hoogst is. ‘Bij de studentenhuizen. Maar het centrum is ook gewoon uitgaansgebied, dus je kan echt niet de studenten overal de schuld van geven.’
‘Het heb ook wel wat, vind ik’, zegt de geboren en getogen Leienaar over de studenten. ‘We weten niet beter en zijn het gewend. We ondervinden er niet echt last van, met feesten maken ze een bende, maar ja, dat heb je overal. Het is ook wel gezellig.’ De stad is sowieso een stuk meer tot leven gekomen in de 33 jaar dat ze het werk doen, vertelt Van Vliet. Er zijn meer terrassen, meer uitgaansleven. Maar dus ook meer afval.
Het valt op dat de hoeveelheid fietsen in de Oude Vest en aan het Rapenburg het hoogst is. ‘Bij de studentenhuizen. Maar het centrum is ook gewoon uitgaansgebied, dus je kan echt niet de studenten overal de schuld van geven.’
‘Het heb ook wel wat, vind ik’, zegt de geboren en getogen Leienaar over de studenten. ‘We weten niet beter en zijn het gewend. We ondervinden er niet echt last van, met feesten maken ze een bende, maar ja, dat heb je overal. Het is ook wel gezellig.’ De stad is sowieso een stuk meer tot leven gekomen in de 33 jaar dat ze het werk doen, vertelt Van Vliet. Er zijn meer terrassen, meer uitgaansleven. Maar dus ook meer afval.
Voordat de mannen op de boot stappen, hebben ze in de vroege ochtend al de straten van de stad geveegd. Van Vliet: ‘We beginnen om 7 uur als het nog stil is op straat. Na de nachtelijke feesten bij Minerva is dat wel een dingetje hoor, meer dan bij andere studentenlocaties. Als je ziet hoe die steeg daarnaast er af en toe uitziet. Helemaal als een feest tot half acht ’s ochtends doorgaat. Dan heb je net geveegd en hoor je achter je de bierflesjes alweer vallen.’
Terwijl Honsbeek weer fietsen uit het water takelt en Van Vliet vanaf de kant op de bodem voelt, roept een man vanaf de brug bij de Oude Singel. ‘Wat ligt er veel in, hè?’ Even later knoopt een vrouw een gesprekje aan met Van Vliet. Twee toeristen met een kaart van Leiden in de hand kijken toe. Hij stuurt de boot behendig achter twee kanoërs in feloranje jassen langs, die rustig van het uitzicht liggen te genieten.
Hoewel de boot iedere dag door de grachten vaart, hebben ze nog steeds veel bekijks, vertelt Honsbeek. ‘Mensen willen weten hoeveel fietsen we eruit plukken en wat het gekste is wat we opgevist hebben.’ Van Vliet: ‘We hebben een keer een kluis naar boven gehaald.’ Die zat nog dicht, maar ze konden hem makkelijk open wrikken. ‘Toen we hem openmaakten, kwam er allemaal kleingeld uitrollen.’
Vier bootladingen
Twee keer troffen ze een lichaam aan, zegt Honsbeek. ‘Een dakloze, bij de Nieuwe Energie, was dronken in het water gevallen. En een keer een toerist uit Engeland. Hij was al een paar dagen vermist. Toen ik hem zag, dacht ik eerst dat er een kussen lag. Maar toen herkende ik opeens een jas. Daar schrik je wel van. Er werd wel hulp geboden om erover te praten, slachtofferhulp is toen ook voor ons ingeschakeld. Maar uiteindelijk moet je er zelf mee omgaan.’
Aan het begin van de Oude Singel blijkt het toch raak: Honsbeek haalt de ene na de andere fiets, waaronder twee Swapfietsen, naar boven. Sommige al flink geoxideerd, andere duidelijk verser. Het zijn er toch een stuk meer dan verwacht.
In de zomer is het dan ook echt wel nodig om iedere dag een ronde te maken. Van Vliet: ‘In het hoogseizoen gaan die sloepen varen, dan heb je meer vervuiling. Bij de Apothekersdijk zitten mensen op bankjes, als het gaat waaien waait er meer vuil in het water. Op zaterdag zorgt de markt voor veel afval.’
Honsbeek: ‘We moeten dan ’s ochtends op tijd vertrekken, want in de middag kom je er niet meer doorheen. De meeste mensen kennen de vaarregels ook helemaal niet.’ Maar op de bodem is het dan net zo’n gekkenhuis, zegt hij. ‘Eén keer hebben we op één dag vier bootladingen vol met fietsen uit de gracht gehaald.’