
Als wetenschapper kun je in het publieke debat twee verschillende rollen spelen. De eerste is de rol van de specialist. Zeg, je bent gepromoveerd op het effect van stikstofdepositie op de biodiversiteit in Nederlandse weidegebieden, en je schuift aan bij het achtuurjournaal om te vertellen over het effect van stikstofdepositie op de biodiversiteit in Nederlandse weidegebieden.
De tweede rol is die van de generalist. Als generalist spreek je niet vanuit een specifieke expertise over een bepaald onderwerp, maar boog je op een brede disciplinaire kennis en royale algemene ontwikkeling om je visie te geven op het een of ander. Zeg, je bent een politicoloog die aan een talkshowtafel het politieke jaar mag becommentariëren, of een historicus die in de krant reflecteert op de meest recente vibeshift in de westerse cultuurstrijd.
Treed je als wetenschapper regelmatig naar voren als generalist in het publieke debat, en laat je dus van je horen over meer dan alleen de specifieke kwesties waarover je peer-reviewed artikelen hebt gepubliceerd, dan kom je terecht op het terrein van de publieke intellectuelen. In het Engels spreekt men ook wel van pundits: figuren die vanuit een bepaalde geleerdheid veelvuldig hun opinie delen met een breed publiek.
Deze rol is niet alleen voor academici weggelegd, ook schrijvers, kunstenaars en politiek denkers kunnen ervoor in aanmerking komen. Zolang ze maar beschikken over voldoende eruditie om voor intellectueel te kunnen doorgaan, en genoeg zelfvertrouwen hebben om die functie publiek te durven vervullen.
Ik schrijf ‘zelfvertrouwen’, maar volgens sommigen is het woord ‘zelfoverschatting’ meer op z’n plek. Want trekken al die ‘publieke intellectuelen’ – het etiket wordt alvast tussen aanhalingstekens geplaatst – niet een veel te grote broek aan, door zich te mengen in discussies over zaken waarover ze niet eens specialistische kennis hebben?
De pundit is ‘an expert on nothing but an authority on everything’, klinkt het spottend. Waarom zouden we eigenlijk naar zo’n figuur luisteren?
Ik vind die vraag niet per se onterecht. Er zijn in het publieke debat inderdaad lieden die zich hullen in een soort aura van diepe wijsheid, terwijl ze in feite niet meer bijdragen dan – excusez les mots – quasi-intellectueel gelul. Daarom is het goed om een beetje scherp te blijven tegenover de stroom aan talking heads die er dagelijks aan ons voorbijtrekt, zodat we de charlatans eruit kunnen pikken en hun kolder kunnen negeren of weerspreken.
Tegelijkertijd denk ik dat het maatschappelijke debat juist gebaat is bij de inbreng van publieke intellectuelen, mits zij hun rol goed vervullen. Mensen die verstand van zaken combineren met een brede blik op de dingen, kunnen ons helpen om alle gekkigheid in de wereld beter te begrijpen en er niet door verlamd te raken. Mensen die beredeneerde suggesties durven te doen wat betreft de richting die we moeten inslaan als samenleving, kunnen het publieke debat omvormen van een kakafonie aan botsende meningen tot een discussie die ergens naartoe leidt.
Het is dan ook jammer dat Nederland geen heel hoogstaande debatcultuur kent, gedragen door publieke intellectuelen. We hebben er wel een paar, natuurlijk – ik noem een Arnon Grunberg; een Beatrice de Graaf (en ik zou nog wel meer namen kunnen opsommen, alleen dan raken de mensen die er niet tussen staan weer beledigd, dus ik hou het hier even bij). Maar in het algemeen wordt de toon in het maatschappelijke debat eerder gezet door personen die we weliswaar kwalificeren als ‘publiek’, maar niet echt als ‘intellectueel’ – categorie Johan Derksen, zeg maar.
Hoe dat zo is gekomen, dat intellectuelen het in het Nederlandse publieke debat vaak afleggen tegen ‘de gewone man’? Persoonlijk zie ik de oorzaak in een typisch Hollands calvinisme, dat eerbied voor vleselijke gezagsfiguren altijd ten principale heeft afgewezen, en dat epigenetisch van generatie op generatie is doorgegeven, terwijl met de dood van God de enige entiteit is weggevallen die echte hoogachting zou toekomen, en er daardoor voor de Hollander niets meer is overgebleven om te aanbidden, niets hogers om te eren, niets anders om te erkennen dan de mediane man.
Dat laatste, lieve mensen, is natuurlijk gelul. Gewoon om jullie een beetje scherp te houden.
Josette Daemen is postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut Bestuurskunde van Universiteit Leiden