
Oude witte mannen zijn niet populair. Dat is terecht, want die hebben het in Leiden al 400 jaar voor het zeggen gehad. Maar mag ik voor een stukje erfgoed van zo’n man een uitzondering vragen?
Sinds de opening van het Herta Mohr Gebouw medio vorig jaar ligt bij het KITLV in kamer 1.30 een loodzware metalen plaat met het konterfeitsel van Coen van Deventer op de grond, met zijn gezicht naar de muur. Conraad van Deventer werkte tussen 1879 en 1897 in Nederlands-Indië, als ambtenaar en advocaat.
Hij sprak dus uit ervaring over wat er volgens hem schortte aan het Nederlandse beleid in Indië, en werd dé exponent van de zogeheten ‘ethische richting’ in de koloniale politiek in Nederland.
Het duidelijkst sprak hij zijn opvattingen uit in het artikel ‘Eene ereschuld’ in het blad De Gids, in 1899. Kort gezegd kwam zijn betoog hierop neer: de opbrengsten van Nederlands-Indië moesten ter plekke blijven, en het land moest uiteindelijk zelfstandig worden. Dat waren geen onaardige opvattingen, zeker niet in 1899.
Toch ligt Coen van Deventer 126 jaar later in Leiden met zijn gezicht tegen een muur aan, de plaquette naast de prullenbak.
Ik snap dat bezuinigingen hun tol eisen. Maar als er geen geld meer is voor twee stevige schroeven, stel ik die met liefde gratis beschikbaar. Desnoods kom ik zelf helpen met de bevestiging van de plaquette.
Maar mag Coen gewoon aan de muur hangen en weer trots kamer 1.30 van het Herta Mohr Gebouw inkijken?
Jos Damen, African Studies Centre Leiden