Columns & opinie
De vier verschillende typetjes van het feedbacktribunaal
Ben je een plusjespleaser of eerder een latpusher? Een powerpeer of juist een eierloper? 'Deze doorgewinterde jargonrobot deelt graag de bonding knowhow van z’n eigen lean start-up in lokale bio-algen'
Henrik Laban
donderdag 13 februari 2025

‘Hey, sorry, mag ik je heel even iets zeggen?’

Ik sta als gastdocent retorica ergens diep in de provincie bij het koffiezetapparaat ochtendbenzine te tanken en probeer mijn gezichtsspieren zo aan te spannen dat ze graag akkoord gaan op voorwaarde van dat ‘heel even’.

De reguliere docent, een potig heerschap van in de veertig, vat dat op als een ‘ja’ en vervolgt vriendelijk: ‘Het viel me op dat je heel duidelijk feedback geeft, maar misschien helpt het als je iets minder als latpusher optreedt en meer als plusjespleaser. Deze klas heeft veel last van prestatiedruk.’

Met een knikje van volkomen begrip antwoord ik: ‘Wat stom van me, bedankt voor de tip! Ik ga erop letten.’

Inmiddels ben ik als gen-Z-zoon wel gewend geraakt aan de fluïditeit van onze persoonlijkheid en het labeldespotisme van een frenetieke internetcultuur (naast romaniac, technono en nailmale ben ik vooral trots op boekbinger), maar van een aparte categorie voor feedbacktypes had ik nog nooit gehoord. Als ik terugdenk aan alle academische performances waarbij een koene eenling na z’n spreekbeurt voor een almachtig feedbacktribunaal z’n cijfer bij elkaar duimde, denk ik dat er inderdaad verschillende soorten te onderscheiden zijn. Volgens mij zijn er binnen de presentatiecultuur van de universiteit minstens deze vier typetjes te vinden.

1. De positive powerpeer. Dit overopmerkzame bommetje blijheid vindt alles, van je eerste uhh tot je take home message, ‘gewoon’ supermegagaafvetcool én leuk, en zegt het op het turbotempo van een x64-doorspoelfunctie, door een ongelukkige combinatie van niet ingenomen ADHD-medicatie (#internationalnaturalday) en een driedubbele dextro-espresso. PPP heeft zelfs opgemerkt dat je sokken matchen met je oogkleur, wat weer terugkomt in de vlag van één van de twaalf landen op je vierde slide. Als jíj geen 10 krijgt, staat de rector straks op straat.

‘Zelf behoor ik tot de zwijgzame zwendelaars die meeknikken om niet te hoeven spreken’

2. De sandwichcursist. Deze doorgewinterde jargonrobot deelt graag de bonding knowhow van z’n eigen lean start-up in lokale bio-algen met al zijn werkgroepfellows, omdat-ie gelooft in open learning communities, gelijke kansen en Ben Tiggelaar. Hij stamelt soms een beetje, doordat hij de sandwichmethode tijdens zijn feedbackfever verwart met de ik-ik-jij-methode, maar het kan ook komen doordat zijn coltrui te strak zit. Hij vraagt vaak of je dingen ‘herkent’ en benadrukt nog vaker dat ‘we hier zijn om te leren’.

3. De petit professeur. Zodra deze apathische Wikipedia-vreter ook maar de kans krijgt om zijn voetnootfetisj te bevredigen onder het mom van ‘tips en tops’, luister je naar een encyclopedisch zwamcollege over de oerknal van zijn eigen genialiteit. Als je onvergefelijke onwetendheid eenmaal aan de schandpaal is genageld omdat je de tweede appendix van de zevende bron op de extra lijst secundaire literatuur niet integraal hebt bestudeerd, is het tijd voor je tongamputatie vanwege je foutieve uitspraak van een Italiaans dorpsdialect uit de veertiende eeuw dat zelfs Dante onbekend was. Je kunt hem uit zijn solipsistische trance halen door zijn dubbele voornaam ‘per ongeluk’ op te delen.

4. De eierloper. Het lijkt alsof deze kinwrijvende conflictmijdende stotteraar met intredende kaalheid is veroordeeld tot eeuwige eenzaamheid omdat hij geen enkele zin afmaakt, voordat hij tien mitsen en maren gedraaikont heeft, terwijl zijn pulkstoornis inmiddels alle etiketten van alle waterflesjes klaar heeft liggen voor de recyclebak. Bij de geringste opmerking voor of tegen, steekt hij acuut zijn beide handen in de lucht om de kosmische balans van allemanstevredenheid te herstellen, hoewel hij daarna een paniekaanval lijdt omdat er een genderbias ongefilterd door zijn overbewuste zelfcensuur is getreden.

Deze vier typen feedbackgevers zijn door hun buitenissige verschijningsvorm (en mijn waarheidsgetrouwe schets) misschien makkelijk te herkennen, omdat ze nog de moeite nemen hun mond open te trekken.

Ikzelf behoor eerder tot de categorie zwijgzame zwendelaars die hun uiterste best doen om zo mee te knikken, dat ze zelf niet hoeven te spreken en daardoor geen flauw benul hebben wie er überhaupt heeft gesproken. Hoe zou je die feedbackgever van feedback kunnen voorzien?


Henrik Laban studeert Neerlandistiek