Ik had mijn proefschrift verdedigd en ik ging op wandelvakantie in Schotland. Van tevoren had ik zo half en half verwacht dat ik al stiefelend over de West Highland Way op bijzondere wijze tot inzichten zou komen. Over promoveren; over mijn postdoctorale carrièrepad; over het leven en de wereld en de dingen in het algemeen.
Misschien kwam het doordat ik niet als eenzame pelgrim reisde maar met een groep vriendinnen, misschien kwam het doordat ik de geestelijke diepzeeduik die mijn promotietraject was nog steeds niet helemaal te boven ben, of misschien laten filosofische gedachten zich simpelweg niet afdwingen – hoe dan ook bleven diepe wijsheden uit, daar in de Schotse Hooglanden.
Soms ving ik even 3G met mijn telefoon en dan las ik berichten uit Nederland over studentenprotesten voor Palestina en hoe universiteitsbestuurders daar dan weer mee omgingen; over een regeerakkoord op hoofdlijnen en wat iedereen daar dan weer van dacht. Dingen waar ik normaal gesproken vast een mening over had gehad, maar nu vond ik er even niet zo veel van.
Dingen waar ik wel iets van vond, deze acht dagen in de bergen, behoorden uitsluitend tot de categorie van het zeer concrete. Het landschap (schitterend). Het weer (uitzonderlijk goed voor Schotland). Schapen (nieuwe lievelingsdieren). Midges (rotbeesten). Beans on toast (even wennen maar na een tijdje best lekker). Whisky (even wennen en na een tijdje nog steeds best wel smerig).
Toen we met 154 kilometer in de benen aankwamen bij het eindpunt van onze tocht in Fort William was de extase groot, en we gaven ons er maar aan over. We gaven ons er zelfs dermate aan over dat we pas rond middernacht, in pub nummer drie, de gemiste oproepen van ons hostel opmerkten en erachter kwamen dat het uiterlijke incheckmoment voor ons nachtelijk onderkomen reeds twee uur daarvoor was verstreken.
In zulke situaties heb je weinig aan een doctorstitel, ontdekte ik. Zelf kwam ik daar in die pub niet verder dan het idee om ergens in Fort William een zo comfortabel mogelijk bankje op te zoeken en het lot van de buitenslaper maar gewoon te aanvaarden. Mijn reisgenoten waren gelukkig wat meer hands-on ingesteld. Na wat speurwerk bij de ingang van het hostel ontdekten ze een ‘emergency button’, en daar kwam uit de krochten van het gebouw al een slaperige medewerker gekropen die ons toch nog toegang kon verschaffen tot onze slaapkamers. Crisis averted.
‘Het gaat niet om de bestemming, maar om de reis ernaartoe’, zegt men wel eens. Daar zit vast wat in, dacht ik toen ik eindelijk in mijn stapelbedje lag die nacht, maar toch gaat er weinig boven dat uitzinnige gevoel dat je kan overvallen wanneer je na een tocht vol ontberingen te langen leste het eindpunt van je expeditie hebt bereikt.
En toen, op de valreep, toch nog een gedachte over promoveren. Want had ik het met die PhD niet net zo ervaren? Een enorme beproeving was het geweest, vijf jaar lang – leerzaam, zeker, maar bij vlagen ook bijna ondraaglijk zwaar. Maar vervolgens, bij mijn verdediging, die vijfenveertig minuten die ik in de weken daarvoor met zo veel angst en beven tegemoet had gezien, een overweldigende overwinningssensatie. Nooit eerder had ik me zo zelfverzekerd gevoeld, zo volwassen. Nog een week lang zweefde ik hoog in de wolken.
Hier in Schotland, zo realiseerde ik me vlak voordat ik mijn ogen dichtdeed, was ik misschien weer een beetje op aarde neergedaald. Binnenkort zou ik moeten gaan nadenken over een volgende bestemming. Maar vooralsnog was ik vooral even heel erg gearriveerd.
Josette Daemen is postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut Politieke Wetenschap van Universiteit Leiden