Ik ben een langzaam persoon. Altijd al geweest. Geboren worden deed ik destijds twee weken te vroeg; sindsdien neem ik overal ruim de tijd voor. Op de middelbare school heb ik bij techniek ooit een heel jaar gedaan over het vervaardigen van één krukje. Voor tentamens op de uni nam ik altijd de volle drie uur. Koken volgens een recept? Bereidingstijd doe ik standaard keer twee. Zeshonderd woorden tikken voor Mare? Kost me makkelijk een dag. Proefschrift? Doe ik lachend vijf jaar over. Lachend! Hahaha!
Ik schaam me er niet voor dat ik langzaam ben. (Gelukkig maar, want het staat nu in de krant.) Ik vind traagheid namelijk helemaal niet per se iets slechts. Wat is er mis mee, wanneer zo’n laag tempo ondertussen wel resulteert in een subliem krukje; een tien voor je tentamen; een mean-ass lasagne? Kom daar maar eens om, bij van die types die in één jaar zowel het krukje als de houten speelgoedvogel als het gesoldeerde lampje opleveren; die na één uur tentamenschrijven hun rugzak alweer over hun schouder slingeren; die na amper een kwartier in de keuken al een pan eten op tafel kwakken. Uiteindelijk telt de kwaliteit van het product, en als die ermee gediend is dat je net wat langer de tijd neemt voor het maakproces, dan lijkt het mij alleen maar te prijzen wanneer je dat offer ook daadwerkelijk durft te brengen.
Voor de langzame mens is de academie een zalig toevluchtsoord. Immers, dit is bij uitstek de plek waar die mens zich jaren achtereen mag vastbijten in één vraagstuk; waar de inhoud centraal staat en kwaliteit boven alles; waar de traagheid als deugd geldt omdat men hier snapt dat echte kennis alleen geboren kan worden uit een langdurig en aandachtig ‘stilstaan bij’.
Althans, dat is de theorie. De realiteit van de academie anno 2024 is iets minder romantisch. Toen ik begon met mijn promotietraject kreeg ik een contract voor drie jaar (later werden dat er vier), met de verplichting om vijfentwintig procent van mijn tijd te besteden aan het geven van onderwijs. Toen ik, mijn eerder bewezen traagheid indachtig, al vrij vroeg bij een hooggeleerde collega mijn twijfels uitte over de haalbaarheid van een PhD in drie jaar, antwoordde hij droogweg: ‘Als we jullie drie jaar geven, dan doen jullie er vier jaar over; als we jullie vier jaar geven, nemen jullie er vijf.’ Zelf had de beste man destijds natuurlijk gewoon zes jaar over zijn proefschrift mogen doen. Those were the days! Hahaha!
Interessant, eigenlijk: als je luistert naar de verhalen van oudere generaties, kun je niet anders dan concluderen dat er in de afgelopen decennia sprake is geweest van een adembenemende versnelling. In het leven op de universiteit; misschien wel in het leven tout court. Studenten moeten sneller studeren, promovendi sneller promoveren, iedereen daarboven sneller publiceren. E-mails moeten sneller beantwoord worden, nieuwsberichten sneller gepusht, pakketjes sneller bezorgd.
Het gekke is dat we dit allemaal laten gebeuren terwijl onze levensverwachting tegelijkertijd alleen maar stijgt. Oftewel: enerzijds krijgen we een steeds langere levensduur tot onze beschikking, anderzijds nemen we steeds minder tijd voor alles. Dat is toch raar? Waarom gebruiken we al die nieuw verworven leef-tijd niet om alles juist een stukje langzamer te doen?
Ik denk dat ik een partij ga oprichten die het tot haar speerpunt maakt om de komende decennia alle menselijke activiteit weer te vertragen tot een tempo waarbij de kwaliteit van de dingen maximaal gebaat is. De toekomst is traag, lieve mensen! En het wordt verrukkelijk. Ik weet het, met de verkiezingen juist achter de rug ben ik hier net wat laat mee. Ik zei toch dat ik langzaam was?
Josette Daemen is promovendus aan het Instituut Politieke Wetenschap van Universiteit Leiden