Voor wetenschappers die nog geen goede voornemens hadden voor komend academisch jaar, heeft Femke Halsema wel een suggestie: deins niet terug voor het ongemak, en durf je te mengen in het publieke debat. ‘Het antwoord op geschreeuw, op ‘alternative facts’, op technocratie, op de dominantie van identiteitspolitiek, is niet om het publieke debat verder te laten verwezen, maar juist om het te betreden’, sprak ze vorige week bij de opening van het academisch jaar in Amsterdam.
Preach! Dacht ik toen ik de rede teruglas in de krant. (Voor de boomers: ‘preach’, dat is een uiting waarmee jongeren aangeven dat ze het ergens roerend mee eens zijn. Voor de jongeren: een krant, dat is een soort nieuwswebsite maar dan van papier.)
Met haar oproep aan academici om het publieke debat te verrijken, niet in de hoedanigheid van alles- of beterweters maar nadrukkelijk in de geest van ‘nieuwsgierigheid, twijfel en openbaarheid’, slaat Halsema wat mij betreft de spijker op zijn kop.
Als wetenschapster die zich ook wel eens in het publieke debat heeft gemengd, ben ik bekend met zowel de zonnezijde als de schaduwkant van zulk engagement. Voor mij openbaarden beide zich voor het eerst tijdens de coronacrisis, waarin ik me als politiek filosoof kritisch uitsprak over de technocratische manier waarop de overheid op de pandemie reageerde – een handelswijze waar ook Halsema zich in haar speech nu expliciet tegen keert (wederom: preach!).
In de hoogtijdagen van corona kon ik na een mediaoptreden steevast rekenen op veel leuke reacties van lieve mensen die het met me eens waren, en interessante reacties van lieve mensen die het me oneens waren. Maar ik kreeg via social media ook commentaren als: ‘Hadden jullie niet een wetenschapper aan het woord kunnen laten in plaats van deze onkundige onbenullige dame, wat een trieste vertoning’, afkomstig van @freddiejansen. En, iets minder onschuldig: ‘ik hoop dat je er kapot aan gaat als je het krijgt’, van @gerechtigheid21 (nomen non est omen, in dit geval).
Mijn bereidheid om me in het publieke debat te mengen heeft nooit echt geleden onder zulke ‘feedback’ – maar dat komt mede doordat ik nooit daadwerkelijke bedreigingen of bakken haatmail heb ontvangen. Ik kan me goed voorstellen dat dat anders zit voor collega’s die zulke ernstige intimidatie wel ten deel is gevallen.
Paradoxaal genoeg werd mijn eigen zin om me als wetenschapper te engageren met ‘de buitenwereld’ eigenlijk nog het meest beïnvloed door de blik die ik ervoer van ‘de binnenwereld’ – door de reacties die ik kreeg, of verwachtte te krijgen, vanuit de academische gemeenschap zelf.
Ook deze reacties vielen uiteen in fijne steunbetuigingen, boeiende tegenwerpingen, en commentaren van de guurdere soort. Op Twitter noemde een meer senior collega-politicoloog aan een andere Nederlandse universiteit mijn kijk op de coronazaak ‘dom’ en ‘zielig’. Hij plaatste er een foto bij van Melania Trump gehuld in een jas met de opdruk ‘I really don’t care’ – ik straalde met mijn optredens eenzelfde soort ‘vibe’ uit, vond hij.
Om de oprispingen van @freddiejansen en @gerechtigheid21 heb ik nooit een nacht minder geslapen. Na het bericht van de collega daarentegen vroeg ik me wel degelijk een moment af of ik in het belang van mijn academische carrière voortaan niet beter mijn mond kon houden (om die vraag overigens al snel met ‘nee’ te beantwoorden en de collega per ommegaande mijn meest recente publicatie over het betreffende thema toe te sturen).
Dat juist ook reacties van binnen de academische gemeenschap van grote invloed kunnen zijn op de vrijheid van wetenschappers in het publieke debat bleek twee jaar geleden al uit een enquête van ScienceGuide, tevens aangehaald door Halsema. Daarin gaf bijna de helft van de respondenten aan weleens geïntimideerd te zijn na deelname aan het publieke debat. En heus niet alleen door ‘anonieme Twittertrollen en boze briefschrijvers’: 39 procent van de ondervraagden had ook intimidatie ervaren door ‘personen bínnen de onderzoeksgemeenschap’.
Willen we dat academici zich vrij voelen om zich in het publieke debat te mengen, dan moeten we dus niet alleen vragen om bescherming van wetenschappers tegen booswichten van buiten, maar ook binnen de academische gemeenschap een cultuur koesteren waarin we met elkaar van overtuiging mogen verschillen; waarin we erkennen dat ware kennis en inzicht juist ontstaan uit het gesprek dat voortkomt uit die diversiteit aan perspectieven.
‘Grote, echte problemen’, in de woorden van Halsema, ‘verdienen een openbare zoektocht naar waarheid, naar begrip, naar consensus door het ongemak van tegengestelde en afwijkende stellingnamen toe te laten en elkaar daarover kritisch te bevragen’. Kortom, ‘omarm het ongemak’. Preach!
Josette Daemen is promovendus aan het Instituut Politieke Wetenschap van Universiteit Leiden