Ik sta in het Groot Auditorium van het Academiegebouw en vanuit de zaal zijn er honderdvijftig paar ogen op mij gericht, plus het priemende oogje van de webcam die aan het plafond is bevestigd, en achter het kijkorgaan van deze elektronische cycloop vermoed ik bovendien nog een heel aantal extra ogen, hoewel ik geen idee heb hoeveel precies, hoeveel ogen van mensen die hadden gezegd dat ze er helaas niet bij konden zijn vandaag maar dat ze wel online zouden meekijken, en hoeveel ogen van mensen die ik niet eens ken maar die toevallig net op deze dag en op dit uur in de krochten van de Universiteit Leiden-website verzeild zijn geraakt op de livestreampagina voor promoties en op die manier nu ineens onwillekeurig getuige zijn geworden van mijn verdedigingsceremonie, die zojuist is geopend door de rector magnificus, de persoon die boven mij uittorent vanaf het altaar, al weet ik niet of je dat eigenlijk wel een altaar mag noemen hier of dat ik nu dingen door elkaar haal, maar het doet me er in ieder geval aan denken, aan mijn eerste heilige communie, alleen hoefde ik toen slechts braaf een hostie in ontvangst te nemen en netjes terug te lopen naar mijn plaats, terwijl ik nu toch sterk de indruk krijg dat er wordt gerekend op een grotere prestatie van mijn kant, aangezien een van de in zwarte toga gehulde figuren in de kerkbank tegenover mij opstaat, zijn mond opent, klanken uitstoot in mijn richting, en mij met een verwachtingsvolle blik aankijkt, waardoor me het vermoeden bekruipt dat hij zojuist een vraag heeft gesteld en ik word geacht daar een antwoord op te geven, alleen heb ik geen idee wat dat dan zou moeten zijn, want mijn hoofd is helemaal leeg, of eigenlijk is dat niet volledig juist, want mijn hoofd is het hoofd van Homer Simpson in die ene scène waarin zijn hersenpan wordt uitgebeeld als een holle gele ruimte met daarin slechts een aap die twee bekkens tegen elkaar slaat, verder niks, helemaal niks, en ook in mijn hoofd zit nu dus alleen die aap met die bekkens, waaraan ik naar alle waarschijnlijkheid niet veel ga hebben als ik iets moet uitbrengen wat in ieder geval enigszins tegemoet zal komen aan de verwachtingen die al deze mensen van mij koesteren, dus in gedachten gebied ik de aap om weg te gaan, maar de aap gaat niet weg, en het is nu al een hele poos stil in de zaal, en ik heb het gevoel dat het nu toch echt tijd wordt dat ik iets terugzeg tegen die togaman, maar wat dan en waarom eigenlijk, vraag ik me af, en ook hoelang ik dit zwijgen vol zou kunnen houden, want misschien is dat wel vijfenveertig minuten en dat zou in principe genoeg moeten zijn, waarbij ik wel in aanmerking dien te nemen dat het allicht vijfenveertig ongemakkelijke minuten zouden worden voor mij en tevens voor alle andere betrokkenen, maar je kunt je ook afvragen hoe erg ongemak nou helemaal is, als je de zaak volledig afpelt zeg maar, sterker nog, is het niet sowieso een kwestie van sociale constructie wat we überhaupt als ongemak ervaren, en impliceert dat niet ook dat we met alle mensen hier en nu aanwezig simpelweg zouden kunnen besluiten dat er eigenlijk niks ongemakkelijks aan is, aan een vrouw die vijfenveertig minuten lang zwijgt voor een vol auditorium, en we zouden kunnen denken aan Marina Abramović die wereldfaam vergaarde met doodstille performances die in wezen niet heel veel verschilden van het optreden dat ik hier nu neerzet, maar de eerlijkheid gebiedt mij toe te geven dat Marina Abramović een kunstenares is en ik ben maar een promovenda, wat Latijn is voor ‘zij die gepromoveerd moet worden’, wat me dan weer bij de vraag brengt wat de Latijnse aanduiding is voor ‘zij die eigenlijk gepromoveerd moest worden maar jammer genoeg afging als een gieter’, want dat is dus waarvoor ik bang ben.
We zullen het zien, over vijf weken precies.
Josette Daemen promoveert aan het Instituut Politieke Wetenschap van Universiteit Leiden