Als mijn Italiaanse huisgenoot en ik staan te zwoegen in de keuken om op mediterrane tijden een avondmaaltje klaar te maken, wil het nog wel eens gebeuren dat we niet op het woord voor een specifiek keukenwerktuig komen. Dan helpt mijn Frans, in een Italiaans jasje gestoken met behulp van de kennis van een inmiddels lang verlopen Duolingo-streak.
Zo is een tang une pince in het Frans en bijna hetzelfde woord in het Italiaans. Vaak komen we erachter dat Engels in zekere zin de odd one out is, en besluiten we gewoon onze eigen Franco-Italo-Nederlandse Frankensteinwoorden te gebruiken. Zo is ‘een terrasje pakken’ bij ons intussen ‘to get a terrazza’.
Wie ook buitenlandse huisgenoten of studievrienden heeft, zal dit fenomeen heus wel herkennen. Na een lange dag studeren of ’s avonds laat achter een biertje, engelst het Engels gewoon minder lekker. Dan val je het liefst terug op je moedertaal. Het zette me aan het denken, want waarom doen we dat eigenlijk niet gewoon vaker?
Bij een hoorcollege ‘Communicating Across Cultures’ (afgekort CAC, die zullen de niet-Nederlandstaligen helaas niet snappen) ontmoette ik een Thaise uitwisselingsstudent die verbazingwekkend goed Nederlands kan. Naar aanleiding van ons college raakten we in verhitte discussie over rijst versus brood, en taal. Uiteindelijk begon zij mij vanuit haar nog wel gebrekkige Nederlands, Thaise woorden te leren. Mijn Amerikaanse vriendin kon de vertalingen redelijk volgen omdat haar tweede taal Duits is.
Sindsdien groet ik deze vriendin uitsluitend in het Duits, en zij mij terug in het Nederlands. Een ander voorbeeld: de Franse vriendin van mijn Nederlands-Britse huisgenoot kwam logeren, en ons gesprek aan de keukentafel was volledig in het Engels. De Franse en Nederlandse woorden tussendoor konden we meestal allemaal begrijpen, en op een gegeven moment besloten we er maar een drietalig gesprek van te maken.
Waarom zou Engels de default moeten zijn, terwijl we allemaal min of meer elkaars talen spreken, of minstens verstaan?
De nieuwgevestigde orde in Den Haag maakt de Engelse taal in het hoger onderwijs tot boeman. Hoewel ik dondersgoed de voordelen van Engels in de wetenschappen snap, ben ik het ergens eens met deze kritiek uit de politiek. Niet per se uit Nederlands taalpurisme, maar vooral uit de teleurstelling dat internationalisering schijnbaar alleen verengelsing betekent.
Zoals we allemaal weten, is Engels dé wereldtaal geworden. Er zijn altijd linguae francae geweest in de wetenschappen, in onze sferen natuurlijk het oude vertrouwde Latijn. Dit werd ook tot op zekere hoogte echt gesproken onder studenten en geleerden, in het Parijse Quartier Latin, bijvoorbeeld. Latijn, of bijvoorbeeld Ottomaans Turks, was echter nooit zo wijdverspreid en toegankelijk als het Engels.
Lang niet zo’n groot percentage van de wereldbevolking had ook maar enige vaardigheid in deze talen. Juist uit dit gebrek aan een opper-universele taal zijn ontzettend interessante contacttalen en uitleningen ontstaan. Denk aan alle pidgins, creolen, maar ook aan woorden als ‘suiker’, dat origineel uit het Sanskriet via heel wat omwegen zijn plek in het Nederlands heeft gevonden.
Wij als internationale studenten hebben de kans om dit soort taaluitwisselingen in het klein en intensief na te doen, maar in plaats daarvan kiezen we ervoor om onder elkaar stom international school-Amerikaans te spreken.
Aber why seulement Engels? Waarom doen we niet eens gek? Laten we proberen om een middenweg te vinden in een meertalige chaos.
Zahra Menguellati is student International Studies