Storender nog dan het minuscule stukje borrelnoot dat de hele avond tussen twee kiezen blijft hangen, hinderlijker nog dan je huisgenoot die zijn vieze vaat tot een totempaal laat ophopen in de wasbak, zijn studenten die door een college heen praten. En dan hoorcolleges in het bijzonder.
Tijdens werkcolleges – de officiële betiteling van wat sommigen nog steeds ‘lessen’ plegen te noemen – is men gek genoeg stil. De groep is te klein en de docent heeft een een-op-eenrelatie met de studenten.
Studenten weten ook: door de docent heen lullen betekent solliciteren naar de volgende beurt. En ook de studenten die de behoefte voelen om te praten, en vaak degenen zijn die zich niet hebben voorbereid, houden wijselijk hun mond.
Maar zij die de massastudies volgen (rechten, psychologie, geneeskunde), weten dat deze intieme setting zich niet voordoet tijdens een hoorcollege. Dan is er altijd dat ene groepje dat net te luid door het college heen zit te tetteren.
Als de academicus die ik ben, ben ik dit fenomeen gaan onderzoeken. Sta mij toe mijn bevindingen met u te delen.
Er zijn grofweg twee groepen, waarbij het onderscheid zich laat maken op basis van de inhoud van de gevoerde gesprekken. De eerste groep heeft het niet over de stof van het hoorcollege. Deze groep bespreekt de laatste roddels van huis, dispuut, of vereniging, heeft het over lijpe weekendplannen (vaak: zuipen!), en bespreekt alle vette, nog te bezoeken festivals van deze zomer. Deze groep bestaat vaak uit de hypersocialen, de ‘meuie pikkenbazen’, de it-girls. Hoewel het getetter van deze soort uiteraard storend is, leidt dit minder af dan de inhoud die door de tweede groep wordt besproken.
De tweede groep heeft het namelijk over het college zélf. Prima, zou je denken. Maar nee! Deze gesprekken bestaan veelal uit kritiek op de hoorcollegedocent (“zijn Engels is cringe”), of de inhoud (“dit staat anders in het boek”). Hoewel sociaal gebabbel nog kan worden genegeerd, is het geouwehoer van deze groep als intrusive thoughts: je wilt er niet naar luisteren, maar omdat de inhoud zo sterk overeenkomt, heb je het allang gehoord.
Bij beide groepen is er vrijwel altijd een innerlijke tweestrijd: ga ik er wat van zeggen, of laat ik het?
En daar waar ik bij de eerste groep geïrriteerd achteromkijk en het gebrabbel snel ophoudt, lukt me dat bij de tweede groep vrijwel nooit. Want als ik dan omkijk, zie ik vrijwel altijd hyperintelligente, iets sociaal ongemakkelijke nerds, zonder studentenhuis, dispuut of vereniging, zonder lijpe weekendplannen of vette festivals. Dan zie ik stumperds die menen bij hun studie eindelijk hun gelijken gevonden te hebben en begrijp ik dat dít de enige momenten zijn dat zij elkaar überhaupt spreken.
Dan draai ik me weer om en houd wijselijk mijn mond.
Mathijs de Jong studeert rechten