Toen ik in maart van dit jaar aankondigde dat ik een boek zou gaan schrijven over Herman Brusselmans en ik daarover geïnterviewd werd, vertelde Mare-verslaggever Marleen van Wesel me dat ze vorige zomer met een paar vrienden op de fiets naar Hamme was gegaan, waar de Mooie Jonge Oppergod van de Vlaamse letteren op 9 oktober 1957 het levenslicht zag. Een mooi voorbeeld van wat in de studie naar fancultuur literair toerisme wordt genoemd: het fenomeen waarbij bewonderaars een reis ondernemen om de schrijver te ontmoeten of een plaats uit zijn leven of werk in het echt te zien.
Literair toerisme is net zo oud als dat er beroemde schrijvers zijn. De woning van de Italiaanse humanist Petrarca was al in de zestiende eeuw een bedevaartsoord; in het naar hem vernoemde plaatsje Arquà Petrarca kon en kan iedere liefhebber er zijn stoel en opgezette kat bekijken. Ook Shakespeares geboortehuis in Stratford-upon-Avon is zo’n lieu de mémoire, net als Goethes Haus am Frauenplan te Weimar. De fan verlustigt zich in het bekijken van unieke memorabilia en probeert zich voor te stellen wat de geadoreerde auteur gezien moet hebben, als hij wakker werd en uit het raam keek bijvoorbeeld.
Wat kan de Brusselmans-fan bezoeken als hij de onbedwingbare behoefte voelt om op bedevaart te gaan? Afgelopen zondag heb ik de proef op de som genomen. Om acht uur ’s ochtends reed ik de straat uit, anderhalf uur later stond ik op de oprit van Mia Brusselmans, zuster van de auteur. Zij woont nog altijd in Hamme aan de Durme, waar zij vier jaar na Herman, in 1961, geboren werd. Twee weken tevoren had ik mijn komst aangekondigd en haar verteld dat ik haar graag wat vragen wilde stellen. En bovendien had ik vernomen dat zij het familiearchief beheert, en dat wilde ik graag zien.
Een paar minuten later bladerde ik door oude documenten. Aan een van de muren van het huis hangt een collage van familiefoto’s, met de kleine Herman. In een mapje zitten zijn geboortekaartje (met dt-fout!), een aanzet tot een schoolopstel en een rapport van de lagere school (1963-1964). Dat laatste is opgesteld door de legendarische Juffrouw Brijs, die de stalen meetlat duchtig hanteerde en in Brusselmans’ werk regelmatig opduikt. Het rapport bevat behalve cijfers ook opmerkingen, zoals: ‘De oplettendheid en het werk van Herman zijn heel goed, maar het gedrag is absoluut niet goed. Dat moet veel beter voor zo’n verstandige jongen!’ En een stukje verderop: ‘Herman heeft een te lange tong.’ Daaronder de handtekeningen van zijn ouders, August (Gust) Brusselmans en Lea Lenssens.
Nadat we anderhalf uur gepraat hadden, vergezelden Mia en haar man Karel mij naar het Hamse kerkhof, waar niet alleen Juffrouw Brijs, maar ook vader en moeder Brusselmans begraven liggen. In een hoek van de oude begraafplaats, onder een grote zerk met foto’s van de overledenen, rusten de twee personen die in Brusselmans’ leven én werk zo’n belangrijke rol spelen. Het graf bevindt zich onder een boom, zodat het onder de bruine bladeren bedolven was. Bovenop een beeldje van een koe, omdat Gust Brusselmans zijn leven lang veehandelaar was. In zijn jonge jaren had Brusselmans een vrij moeizame relatie met zijn vader, maar zijn moeder Lea heeft hij zijn leven lang – al sinds zijn eerste roman Prachtige ogen (1984) – op een voetstuk geplaatst. Haar vroegtijdige dood in 1992 was voor hem onverteerbaar. Nog altijd brengt hij in zijn werk verslag uit van zijn peilloze verdriet.
Sinds drie jaar is er bij de ingang van het kerkhof een metalen monument te vinden met daarop (een fragment van) het gedicht ‘Gemis’, dat Brusselmans kort na haar dood voor zijn moeder schreef, met de regel: ‘Zou mijn / moeder / zich omdraaien / in haar graf / als ze me hier / zo zag zitten?’
Nadat ik afscheid had genomen van Mia en Karel, reed ik naar Theet 77, het adres waar Brusselmans geboren is. Daardoor werd Hamme het Stratford-upon-Avon van Vlaanderen. De stallen waar de runderen stonden zijn inmiddels afgebroken, en het huis maakt een vervallen en onbewoonde indruk. Volgens de schrijver staat het zelfs op de rol om gesloopt te worden. Naar eigen zeggen gaat hij er zo min mogelijk naartoe, omdat hij het niet kan verdragen te zien dat er van zijn verleden niets meer over is. Kort geleden kondigde hij aan dat hij voornemens is om het boek Theet 77 te schrijven.
Na de middag reisde ik door naar Gent, waar ik rond 15.00 uur door een uitgeslapen Herman Brusselmans met een rijsttaartje ontvangen werd. We spraken over van alles en nog wat, en natuurlijk kwam ook weer zijn jeugd ter sprake. Ik las hem voor wat Juffrouw Brijs had geschreven over zijn lange tong. De schrijver, met een grijns: ‘Daar heb ik mijn vriendin nog nooit over horen klagen.’
Rick Honings
Universitair docent moderne Nederlandse letterkunde Rick Honings werkt aan een boek over Herman Brusselmans. Op deze plek doet hij verslag van zijn vorderingen.