‘We hebben goede dingen proberen te doen, maar we zijn met de neus op de feiten gedrukt’, zegt Martijn van der Vorm (41), die als inlichtingenofficier deel uitmaakte van Task Force Uruzgan, de Nederlandse militaire operatie in de Afghaanse provincie Uruzgan tussen 2006 tot en met 2010. ‘De westerse wereld heeft met al haar middelen maar een beperkt effect gehad op het land en de politieke verhoudingen.’
Historicus en landmachtofficier Van der Vorm (nu majoor, toen luitenant) schreef een proefschrift over de lessen die de Nederlandse en Britse militaire organisaties leerden in Uruzgan en de provincie Helmand, en wat er vervolgens met die kennis gebeurde. De missie bleek vaak een oefening in aanpassen te zijn: de omstandigheden veranderden voortdurend en daar moesten de Nederlandse militairen op reageren.
‘De troepen waren goed tactisch voorbereid om het gevecht van een zichtbare tegenstander te kunnen winnen. In het begin gingen de vijandelijke strijders ook het gevecht aan. Dat leidde tot grote verliezen aan hun kant. Maar de tegenstander is natuurlijk niet dom, past zich aan en gaat op zoek naar zwaktes. We kregen te maken met een guerrilla-oorlog en een vijand die het gevecht vermijdt. Tijdens mijn uitzending hebben we dan ook nauwelijks een strijder gezien.’
Stoorzenders
De Nederlandse militairen kregen vooral te maken met aanslagen met zogeheten improvised explosive devices (IED’s), zoals bermbommen, die veel slachtoffers maakten. ‘Je leert wel heel snel op dat gevaar in te spelen. Zowel in Afghanistan als Irak ontstond een wapenwedloop tussen westerse troepen en de tegenstander.’
In eerste instantie was de ontsteker met een draad verbonden aan de bom, die door een in de buurt verscholen strijder tot ontploffing werd gebracht. ‘Dan is het wachten tot er een voertuig voorbij rijdt en dan druk je op de knop. Maar we leerden al snel beter zicht te krijgen op de draden. Die waren vaak verstopt op dezelfde plekken in het terrein, zoals irrigatiekanalen.’
Uiteraard kwam er een reactie. ‘De aanslagplegers gingen mobieltjes op bommen plakken en gebruikten een andere telefoon om op grotere afstand de zaak te laten ontploffen. Onze tegenzet was om zogeheten jammers in te zetten die het signaal van telefoons verstoorden. Die hadden we in het begin niet, maar onze bondgenoten wel. Deze stoorzenders zijn toen snel aangekocht. Je moet ze wel goed afstemmen, want anders hebben ze ook effect op je eigen radiocommunicatie.’
De militairen hadden ook voertuigen nodig die beter bestand waren tegen bermbommen, waarvan de druk voornamelijk de onderkant verwoest. ‘Eerst reden we rond in wagens die aan de voor- en zijkanten waren bepantserd. Die waren geschikt voor een andere strijd, bijvoorbeeld tegen de Russen. Inmiddels rijden ze ook daadwerkelijk in Oekraïne rond, gedoneerd door de Nederlandse overheid. De Bushmasters die vervolgens zijn gekocht, hebben een V-constructie aan de onderkant waardoor de kracht van een explosie wordt verspreid. De schade is dan minder groot. Als die voertuigen er niet snel waren gekomen, waren er meer slachtoffers gevallen. Al kun je dat ook niet helemaal voorkomen, zoals helaas is gebleken.’
Volgens Van der Vorm had de landmacht in Uruzgan een tekort aan goed getrainde inlichtingenofficieren. ‘Het inlichtingenproces van de landmacht was van origine vooral ingericht om te kijken waar de Russische troepen waren en hoe die in een conflict zouden optreden.’
De omstandigheden vroegen echter om een compleet andere benadering. ‘Want wat was nu het conflict: de Taliban tegen de rest van de bevolking? Nee, er speelde veel meer. Er waren allerlei sluipende politieke, culturele en religieuze conflicten tussen dorpen, stammen en krijgsheren.’
Lokale warlords
Daardoor werden westerse troepen soms voor het karretje van lokale warlords gespannen. ‘Zo’n krijgsheer zei dan: “Ik leid jullie naar Talibanstrijders.” De westerse troepen vielen die dan aan en dan bleek het om troepen van een rivaliserende krijgsheer te gaan die weinig te maken had met de Taliban. Je hebt er dan wel een vijand bij die ook op jou kan schieten. Het was heel lastig om de omgeving te doorgronden.’
De missie draaide om meer dan vechten alleen. ‘Het was de bedoeling om de bevolking voor ons te winnen door economische projecten op te zetten en scholen te bouwen. Je probeert met informatieoperaties duidelijk te maken waarom je daar bent en wat je wil bereiken. Het is echter heel moeilijk om te meten wanneer die boodschap beklijft. Een folder uitdelen in een Afghaans dorp is natuurlijk niet voldoende, nog los van de vraag of de mensen daar kunnen lezen.’
Het probleem was alleen dat de militairen óók die verbindende taken moesten uitvoeren. ‘Er waren zogeheten provinciale reconstructieteams om deze ontwikkelingstaken op zich te nemen. Maar zo’n team was niet ingebed in de landmacht. Er was geen eenheid die daarvoor uitgerust en opgeleid was. Hoe moet je als bestuursondersteuner functioneren? Of als ontwikkelingswerker? Dat stond bijna haaks op de normale taken die deze militairen hadden. Toch zijn we dat gaan doen.
‘Je probeerde die kennis vervolgens ook te delen met je opvolgers. Daar zaten haken en ogen aan, omdat de verbinding met Nederland niet optimaal was. Eenmaal terug in eigen land ging je weer vooral je normale taken doen. Er is ook geen specifiek centrum dat die kennis opslaat en doorgeeft.’
Zowel het Nederlandse als Britse leger is er niet in geslaagd om de in Afghanistan opgedane kennis en ervaringen goed op te slaan en te verwerken, stelt Van der Vorm vast. ‘Er is wel een professioneel inlichtingenkorps gekomen binnen de landmacht waar al deze nuances aan bod komen. Dat is een lichtpuntje.’
Meer burgers nodig
Het was verder beter geweest als er meer specialisten van buiten de landmacht een rol hadden gespeeld. ‘In de eerste jaren hadden we drie burgers in de hele Task Force van 1500 personen. Later kwamen er wel meer burgers bij en ging het om 13 personen zoals diplomaten.’
De krijgsmacht heeft veel geleerd en veel aanpassingen gedaan tijdens de missie maar uiteindelijk waren die niet zo relevant, legt Van der Vorm uit. ‘Want de onderliggende politieke en culturele processen in Afghanistan hebben we niet voldoende kunnen beïnvloeden. Dat is wel duidelijk aangezien Afghanistan weer geheel in handen is van de Taliban.’
Op 18 april 2008 werd een Nederlands militair voertuig in Uruzgan getroffen door een bermbom. Mark Schouwink en Dennis van Uhm, de zoon van de toenmalig Commandant der Strijdkrachten generaal Peter van Uhm, kwamen bij de explosie om het leven. Twee anderen raakten zwaargewond. In totaal kwamen er 25 Nederlandse militairen bij de missie om.
‘Het incident had een grote impact op ons’, zegt Martijn van der Vorm, die destijds in Kamp Holland verbleef. ‘Het gebeurde om iets na half acht ’s ochtends. Je staat er echt bij stil en probeert er voor elkaar te zijn. Maar om acht uur hadden we altijd de meeting van de battle group staff. Die ging gewoon door: er zijn immers nog eenheden actief buiten de muren, die operaties lopen nog.
‘Wat je zag was dat iedereen juist enorm gefocust was om dat goed af te handelen. Tegelijkertijd werd het afscheid van gesneuvelden voorbereid. Alles wat je moest doen, deed je nog intenser.’
Maar uiteraard ging de missie gewoon door. ‘Dat klinkt heel cru, maar de volgende dag moeten er weer eenheden de poort van Kamp Holland uit.’
Van der Vorm noemt dat ‘frustrerend, al kwam het niet als een verrassing. Wat hadden we anders moeten doen? Er was niet genoeg steun vanuit de samenlevingen in het Westen om daar tot in lengte van dagen te blijven. Het is heel zuur dat je een generatie Afghanen uitzicht hebt geboden op hoe het beter kan, en het dan zo afloopt. Er kwamen opleidingen, meisjes gingen naar school. Die zijn terug bij af.’
Harde klappen
De ervaringen in Afghanistan zijn ook zeker niet zaligmakend als het om militaire kennis gaat. ‘Dit was de meest intense missie sinds de Koreaanse Oorlog (1950-53). Dat heeft altijd impact, en wordt meegenomen in oefeningen. Het is echter belangrijk om goed in te schatten welke lessen relevant blijven voor de toekomst. ‘Je moet ook weer bepaalde zaken afleren. De aanpak in Uruzgan is natuurlijk anders dan wat je bijvoorbeeld nu in Oekraïne zou doen.
‘In Afghanistan stapten militairen bij een kruispunt uit hun voertuig om te kijken of er geen bermbommen ergens waren verstopt. In Oekraïne moet je dat niet doen. Als je daar stilstaat op een weg, ben je gezien, want dan nemen de Russen je meteen onder vuur. Daar moet een militair zich zo goed mogelijk verstoppen, vervolgens zo hard mogelijk klappen uitdelen, en daarna pas vragen stellen.’
Martijn van der Vorm, The Crucible of War. Dutch and British military learning processes in and beyond southern Afghanistan.
Promotie was 19 april