Op 19 september 1966 schiet een ongewenst bijgerecht de bezoekers van de universitaire mensa in het verkeerde keelgat. Student Herman Amptmeijer deelt er de zogeheten ‘Provoklamatie’ uit: een oproep van de protestbeweging Provo om op Prinsjesdag in Den Haag te protesteren tegen kabinet en koningshuis.
Op het pamflet staat een tekening van koningin Juliana waarop de vorstin is afgebeeld in pikante lingerie, als een raamprostituee. Het onderschrift ‘Sociaal werkster’ slaat op de prijs van haar ‘diensten’: 5,2 miljoen gulden – het jaarlijkse budget van het koningshuis.
Twee bestuursleden van de Leidse Studentenraad komen meteen in actie: terwijl er eentje alle uitgedeelde pamfletten weer van tafel grist, belt de ander de politie. Amptmeijer wordt opgepakt en krijgt vier weken gevangenisstraf wegens majesteitsschennis.
Revolutie vs. de tent
Het mensa-incident illustreert treffend de polarisatie tussen de verschillende groepen in Leiden die in de jaren 70 zou voortduren, schrijft historicus Pieter Slaman De glazen toren. Het boek beschrijft de afgelopen vijftig jaar van de Leidse universiteit en is zo het vervolg van op het laatste deel van de vierdelige universiteitsgeschiedenis Groepsportret met Dame van Willem Otterspeer. Beide boeken werden vorige week tijdens de dies gepresenteerd.
De roep om democratisering kreeg in de jaren zeventig de overhand, schrijft Slaman. Al gold dat niet voor iedereen. Conservatieve corpsleden die lang zo bepalend waren geweest trokken zich terug op de sociëteit. ‘Tijdens de slag om een democratisch universiteitsbestuur’ waren ze ‘nergens te bekennen’.
‘Dat vonden wij niets’, aldus corpslid en oud-minister van Justitie Ivo Opstelten. ‘Die studenten moesten gewoon aan het werk.’ Ook voormalig preses Frits van Rappard vond het leven op de tent belangrijker dan een bestuurlijke revolutie: ‘Je kwam ook zo wel aan een vriendje, een vriendinnetje en een biertje.’
Academiegebouw ‘bezet’
De universiteit was inmiddels totaal veranderd. Studeren was niet langer weggelegd voor een kleine groep. Dat leidde tot kolossale studentenaantallen: van 1200 rond 1900 richting de 10.000 in 1965.
De nieuwe aanwas eiste niet alleen meer bestuurlijke inspraak. De in 1963 opgerichte linkse Nederlandse Studenten Vereniging wilde ook inhoudelijk radicale veranderingen. Docenten en studenten moesten samen het onderzoek op democratische wijze vormgeven in kleine groepen.
‘Die projecten moesten interdisciplinair zijn en direct dienstbaar aan rechtvaardigheid in en rondom de universiteit. “Kritiese” studenten sloegen een ongekend hoge toon aan tegen de traditionele, eenzaam zwoegende theoreticus. De klassieke kamergeleerde die zich in eenzaamheid wijdde aan een academische vreugde als de papyrologie, kreeg te horen dat hij een irrelevante “vakidioot” was.’
Bezettingen van universiteitsgebouwen waren er ook. In mei 1969 werd het Academiegebouw ingenomen door studenten, al was het meer tijdelijk kantoor houden. ‘Rector Muntendam stelde uit eigen beweging de Gewelfkamer van het Academiegebouw beschikbaar als permanent discussiecentrum, inclusief de benodigde stencilmachines, broodjes en dekens.’
Uiteindelijk was het de overheid zelf die medewerkers en studenten meer invloed gaf. ‘Niet de lokale “aksie”, maar de radicale Wet op de Universitair Bestuurshervorming (WUB) zou de erfenis van de revolutie worden. Deze wet gaf studenten en staf een vergaand medebeslissingsrecht op centraal universitair niveau.’ Midden jaren 90 werd die macht (van bijvoorbeeld de universiteitsraad) weer grotendeels ingeperkt.
Geen geouwehoer
Soms kwam het tot een botsing tussen studenten en hun professor, zoals tijdens de discussie over het Apartheidsregime in Zuid-Afrika. Hoogleraar conflictpsychologie Jan Hendrik van den Berg ‘was ervan overtuigd dat Apartheid noodzakelijk was omdat de zwarte bevolking van het land niet in staat zou zijn om deel te nemen aan het bestuur. En ik vrees dat dit voor heel zwart Afrika bezuiden de Sahara geldt.’
Ondanks geboycotte colleges en gemor van collega’s en studenten bleef Van den Berg bij zijn standpunten. Tot aan zijn emeritaat in 1979 zou hij verbonden blijven aan de universiteit.
Alle sociale strubbelingen hadden ook effect op studentenverenigingen. Augustinus scheurde zelfs uit elkaar. Een deel van haar leden keerde zich af van het ‘studentikoze en ballerige’ en wilde dat Augustinus een open vereniging werd, toegankelijk voor alle jongeren. Dat gebeurde in 1977. ‘De gevolgen waren dramatisch’, schetst Slaman. ‘Oud-leden richtten “Quintus” op en namen oude mores en leden over uit de afgedankte Augustijnse boedel. De nieuwe vereniging presenteerde zich in Mare met de toelichting: “Geen geouwehoer aan m’n kop, maar gezelligheid.”’ Augustinus raakte de helft van haar leden kwijt. ‘Beide verenigingen zouden elkaar jarenlang naar het leven blijven staan.’
De overheid pompte ondertussen steeds meer geld in onderwijs voor al die nieuwe studenten. Dat kon niet goed blijven gaan. In 1970 bleek dat de uitgaven onmogelijk gelijke tred konden houden met de groei. ‘Onderwijsjournalist Ton Elias sr. berekende dat bij ongewijzigd beleid in 1993 de hele onderwijsbegroting naar de universiteiten zou gaan en in het jaar 2000 de gehele rijksbegroting.’
Toen was er dus ook al een probleem om onderwijs en onderzoek adequaat te financieren. ‘Een groeiende stroom studenten moest worden opgevangen door een relatief slinkende groep docenten. Dat ging direct ten koste van hun tijd voor onderzoek.’
Navelstaren
De universiteit moest in die tijd juist ook aan de samenleving laten zien wat ze aan het doen was en waarom dat belang had. Het college van bestuur had in de jaren wel in de gaten door dat Leiden transparanter moest worden, vandaar ook de titel van Slamans boek.
De blik naar buiten was even wennen voor de academie, en het duurde een tijdje voordat er verandering kwam. ‘Het blijft bij navelstaren’, zei collegevoorzitter K.J. Cath nog in de Pieterskerk tijdens de opening van het academisch jaar in 1979 tegen de ongetwijfeld ongemakkelijk op hun stoel schuivende professoren. ‘En de navel is niet het meest interessante deel van onze bejaarde Alma Mater.’
Cath liet zich sowieso niet imponeren door de houding van deftige hoogleraren. ‘Ik vind ’t mooi dat hoogleraren nog altijd een toga dragen, maar de schaduwkant is dat ze daardoor zichzelf wel heel bijzonder vinden’, zei hij bij zijn afscheid in 1988. ‘Dat mystieke rond de universiteit, dat vind ik hetzelfde als Sinterklaas: ik zou hem niet willen missen, maar je moet ’m niet serieus nemen.’
Bij voorkeur moest wetenschap ook geld opleveren. Deze zucht naar valorisatie, al werd dat toen nog niet zo genoemd, zou decennia later Leidse wetenschappers nog mateloos ergeren. ‘Sterrenkundige Simon Portegies Zwart zei in Mare in 2015: “Die drang naar valorisatie – het valt me mee dat ik het woord überhaupt uit mijn mond krijg – is de grote vloek van deze eeuw.” Zijn collega Vincent Icke riep bij televisieprogramma De Wereld Draait Door: “Als ik het woord ‘valorisatie’ hoor, dan pak ik mijn Kalasjnikov.”’
Wurging
De twintigste eeuw was er niet een van alleen maar groei. In de jaren tachtig zaten de universiteiten in een diep wak. Mega-bezuinigingen uit Den Haag zorgden voor grote problemen. Het ministerie van Onderwijs wilde niet langer de kaasschaafmethode gebruiken om te besparen. Universiteitsbestuurders gingen nu in een soort landelijke academische cage fight bepalen welke afdelingen sneuvelden. De minister velde vervolgens dan zijn oordeel over het resultaat.
In de besloten vergaderingen van de zogeheten commissie Taakverdeling en Concentratie begonnen de universiteitsbesturen een soort opleidingsstoelendans. De Leidse hoogleraar Slavische letterkunde, Karel van het Reve, vond het onsmakelijk en ‘zag gelijkenissen tussen de commissie en de Joodse Raad tijdens de Duitse bezetting. Zonder overleg en zonder kennis van zaken was over zijn lot beslist door mensen uit zijn eigen kring. “Als ik uitgenodigd zou worden toe te treden tot een commissie die aanbeveling moet doen over welke drieduizend Nederlanders door wurging om het leven moeten worden gebracht, dan zou ik zo’n uitnodiging niet aannemen.”’
De onderhandelaars begonnen desondanks aan een uitruil. Amsterdam en Leiden slaagden erin om hun farmacie-opleidingen te redden door de Utrechtse apothekersopleiding op te offeren. ‘Een woedend Utrecht bleef met lege handen achter.’ Tot de minister ingreep. ‘Nu ging dus alsnog de Leidse farmacie verloren, wat tot sterk protest leidde.’
Maar het verlies van de apothekersopleiding leverde wel iets nieuws op. Want als compensatie kreeg Leiden de mogelijkheid om een opleiding in de biofarmaceutische wetenschappen op te zetten. ‘Zo kon de universiteit aanhaken bij de stormachtige ontwikkelingen’ in dat vakgebied. Schrappen had uiteindelijk winst tot gevolg.
Hedonisme
De massale trek naar universiteit vanaf begin jaren negentig betekende ook dat het de studentenverenigingen weer voor de wind ging. De maatschappelijke bevlogenheid van de jaren zestig was inmiddels compleet verdampt. Augustinus was in 1983 gestopt met de open avonden en er kwam een jaarlijkse biermaand met de omschrijving ‘zuipen zonder enige ideologische omlijsting’.
Ook andere verenigingen veranderden van identiteit. Het van oorsprong gereformeerde SSR ‘bekeerde zich geleidelijk tot het hedonisme en studentikoziteit. Het dispuut VeniX, met daarin een 32-jarige veertiendejaars student, behaalde in 1996 eeuwige roem met de “één-kilometer-bier-actie”. In een jaar tijd dronk het 1048 meter bier voor het goede doel, namelijk de verenigingskas. Dat was het engagement van de late twintigste eeuw’, schrijft Slaman.
De verenigingen veranderden in gesloten bolwerken, aldus voormalig Mare-redacteur Christiaan Weijts. ‘Studentenverenigingen, met name de corporale, zijn doodsbenauwd voor journalisten. Zelfs de meest onnozele vraagjes die je een Minervalid, -huis of -jaarclub wilde stellen, moest eerst langs een voorlichter. [...] altijd werd je doorverwezen naar de ‘Assessor Extern’, die exact deed wat voorlichters altijd doen: dwarsliggen, ontkennen, afhouden. En heel vaak onbereikbaar zijn.’
Schandaaltjes
Gevolg: ‘Mare jaagde dus gretig op schandaaltjes. Elke vechtpartij waarbij corpsballen betrokken waren haalde de voorpagina. Er ontstond een vilein circuit van tipgevers, verlinkers en achterklap.’
Uiteindelijk zou het corps zelf onderzoek laten doen naar aanleiding van de ‘verstikkende cultuur’ en excessen als het zogeheten ‘bilnaad-adje’. Ook werden ‘sommige jaarclubs naakt door een net in de sociëteitszaal gejaagd’. De vereniging beloofde schoon schip te maken. Of dat gelukt is, moet nog blijken.
Het college van bestuur sloot in 2018 een verscherpt ontgroeningsconvenant met de studentenverenigingen. ‘Er kwam een verbod op geheimhoudingsplichten’ en op ‘het dwingen tot handelingen die niet in één lijn staan met de gestelde doelen. Een uitputtende lijst met zulke handelingen ontbrak helaas’, schrijft Slaman. ‘Maar de liefhebber van het “bilnaad-adje” mocht daar niet te veel hoop uit putten.’
Pieter Slaman, De glazen toren. De Leidse universiteit 1970-2020. Uitgeverij Prometheus 224 pag., € 24,99
> Later deze week schrijft Pieter Slaman over een van de geschrapte scenes uit zijn boek: de affaire Diekstra