Begin jaren tachtig lag Leiden er troosteloos bij. De industrie was weggekwijnd, er was hoge werkloosheid en woningnood. De gemeente zat financieel aan de grond en stond onder curatele van het Rijk.
Na jaren ruzie tussen gemeente en universiteit lag de polder waar nu de bioscience floreert nog vrijwel braak. Universitaire nieuwbouwplannen waren gekortwiekt door bezuinigingen. En omdat woningbouw dichtbij laboratoria niet was toegestaan, moest er een bufferzone met kantoren komen, was de gedachte.
Eén nieuw gebouwtje werd de kiem voor Leiden Bio Science Park: het Academisch Bedrijven Centrum (ABC), bedoeld als broedplaats voor kleine innovatieve bedrijven uit de regio die werkruimte zochten onder de rook van de universiteit. Een experiment van gemeente en universiteit, dat ook steun kreeg van de provincie en het Rijk. Kosten: zo’n twee miljoen gulden. Het tekent de veranderende tijdgeest: de universiteit moest uit haar ivoren toren komen.
Maar dat het zou uitgroeien tot een van de grootste concentraties van biosciencebedrijven in Europa? Daar dacht niemand aan.
Op het Leidse Bio Science Park vind je behalve bekende blikvangers als Janssen Pharma en Galapagos, tientallen startupbedrijven en doorgroeiende ‘scale-ups’. Inclusief het Leids Universitair Medisch Centrum en onderzoeks- en onderwijsinstituten werken op deze vierkante kilometer bijna 20.000 mensen.
Als je er nu rondfietst, lijkt het vanzelfsprekend. Maar het had ook heel anders kunnen lopen. Er is hier in 35 jaar iets ontstaan dat niemand zich in 1980 kon voorstellen. Hoe kon het zo ver komen? Wat zijn de geheimen achter dit succes, welke weerstanden zijn er overwonnen? En wat valt er nog te verwachten? In een drieluik buigt Mare zich over de geschiedenis en de toekomst van het park. Lees hier het eerste deel: Een loopgravenoorlog om een lege polder.
Kielekiele
Dat dat toch gebeurde, is voor een groot deel te danken aan één eigenwijze biochemicus: Rob Schilperoort (1938-2012). Eind jaren zestig deed hij als promovendus onderzoek naar een plantenziekte, kroongal: kleine gezwellen onderaan de stengel, waarvan men niet wist hoe die precies ontstonden. Er was een bacterie in het spel: Agrobacterium tumefaciens. Terwijl anderen keken naar de rol van hormonen, vermoedde de jonge chemicus dat de bacterie zijn eigen DNA via wondjes in het DNA van de plant injecteerde – als een natuurlijke vorm van genetische manipulatie.
Hij werd door sommigen voor gek versleten, maar zijn experimenten waren succesvol. Jaren later erkende hij dat zijn bewijzen ‘kielekiele’ waren, aangezien de analyse van DNA nog in de kinderschoenen stond.
Toen Schilperoort in 1980 hoogleraar werd, was zijn onderzoek al wereldberoemd door twee milestone papers in het tijdschrift Nature. Steeds duidelijker werd dat die bacterie slimme DNA-trucs uithaalde, en het idee groeide dat dit toepasbaar was in de plantenveredeling.
Agrarische revolutie
Intussen begon de ‘nieuwe biotechnologie’ internationaal op te bloeien en groeide het geloof in een nieuwe industriële, medische en agrarische revolutie. Een Amerikaans bedrijf bracht het eerste door gemanipuleerde bacteriën geproduceerde medicijn op de markt. Ook Schilperoorts onderzoeksgroep bleef nieuwe ontdekkingen doen die de genetische manipulatie van gewassen dichterbij brachten.
Tegelijkertijd smeedde de jonge prof coalities buiten zijn eigen vakgebied. Met succes, want toen de universiteit in 1982 moest bezuinigen, en Schilperoorts groep bij scheikunde in de knel dreigde te raken, kwamen die warme banden van pas en kon hij soepel overstappen naar biologie. In hetzelfde jaar zette een bizar voorval de onderzoeksgroep extra in de spotlights. De zogeheten verkenningscommissie biochemie had van alle onderzoeksgroepen geteld hoe vaak hun werk werd geciteerd in gezaghebbende tijdschriften: Amsterdam en Utrecht hadden de meeste impact, Leiden sloeg geen sterk figuur. Totdat een wakkere Leidse lezer een foutje ontdekte: de belangrijkste artikelen van Schilperoort c.s. stonden op naam van Leyden University, terwijl het rapport alleen ‘Leiden’ had meegeteld. Na die correctie bleek Leiden de top van de vaderlandse biochemie. Geen bestuurder die hierop nog durfde te bezuinigen.
In 1982 begon er een nog grotere coalitie: Biotechnologie Delft-Leiden (BDL). Delft kon helpen bij verbreding van het werkterrein naar gisten en schimmels, en bij de opschaling van reageerbuis naar industriële productie. BDL kreeg tientallen miljoenen uit innovatiepotjes van de regering.
Bij dat overheidsbeleid speelde Schilperoort zelf een sleutelrol. Toen in 1981 het startsein gegeven werd voor het Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma Biotechnologie, was hij voorzitter van de landelijke commissie die prioriteiten mocht stellen en subsidies verdelen. Hij vertegenwoordigde daarbij de eerste jaren zelf de planten- en landbouwhoek, want Wageningen stond nog aarzelend tegenover de nieuwe ontwikkelingen.
De Amerikanen komen
Naast onderzoek, coalitievorming en innovatiebeleid was er nog een vierde front waarop Schilperoort voortrekker wilde zijn - de commerciële toepassing van biotechnologie. In 1982 sloeg hij een eerste piketpaaltje, met de aanvraag van een octrooi op zijn ‘binaire vectorsysteem’ op basis van Agrobacterium tumefaciens. Het bestuur van de Leidse universiteit had zo’n aanvraag zelden meegemaakt, maar besloot deze te ondersteunen. Het imago van ondernemende hoogleraar was gevestigd.
De prof zat ook op de eerste rij bij reizen naar de Verenigde Staten die het ministerie van Economische Zaken vanaf 1983 organiseerde. Het ministerie hield een ‘road show’ over het Nederlandse onderzoek, langs onderzoekscentra én bedrijven in de biotechnologie. Het idee was dat ons land veelbelovend onderzoek had, maar dat de VS verder waren met bedrijvigheid. Wie weet wilden zulke bedrijven wel samenwerken en in Nederland een vestiging beginnen.
De reizen hadden dubbel effect. Schilperoort werd enthousiast van de eerste Amerikaanse science parks. Tegelijk bleek eind 1984 dat twee biotechbedrijven wel naar Nederland wilden komen, en dan ook naar Leiden: Centocor, dat medicijnen ontwikkelde, en Molecular Genetics, dat werkte aan landbouwgewassen.
De timing was perfect. Het kabinet wilde meer innovatieve bedrijven en bood flinke financiële steun. Gemeente en universiteit hadden net de strijdbijl begraven en wisten elkaar eindelijk te vinden met de start van het Academisch Bedrijven Centrum.
Schilperoort kon het gemeentebestuur ervan overtuigen dat de komst van de Amerikanen een unieke kans was. Op de dag dat de eerste paal van het ABC werd geslagen (de 410e dies van de universiteit) kon wethouder Josje Fase officieel melden dat hier een heus Bio Science Park zou komen. Er verscheen een toekomstschets van een park dat tot op Oegstgeests gebied doorliep. Pas de avond tevoren was een gemeenteraadscommissie met deze visie akkoord gegaan – in een besloten vergadering.
Van een verzamelgebouwtje naar een gespecialiseerd sciencepark: dat was nogal een sprong. Opeens bleek de gemeente veel meer te durven dan voorheen. Het standpunt dat in deze polder vooral veel woningen moesten komen, was losgelaten. Leiden was aangestoken door het biotech-virus en de gemeente zou er voorlopig niet meer van genezen.
Smalle basis
Bij het slaan van de eerste paal werd ook feestelijk gemeld dat het Academisch Bedrijven Centrum bij de opening in 1986 al compleet vol zou zitten. Een jaar later volgden plannen voor een tweede verzamelgebouw, en zelfs een derde. De vaart zat erin.
Toch bleef de basis voor het Bio Science Park de eerste jaren smal. Om de bio-beloftes waar te maken, trok de gemeente, met steun van rijksinstanties, vooral hard aan de werving van buitenlandse bedrijven. De impact van lokale startups en spin-offs bleef beperkt: ook na tien jaar zorgden ze maar voor een kwart van de paar honderd banen. Gezien alle investeringen en verwachtingen was dat niet veel.
Dat het eerste ABC toch direct vol zat, kwam vooral doordat de Amerikaanse bedrijven Centocor en Molecular Genetics er tijdelijk onderdak vonden in afwachting van de eigen nieuwbouw. Dit patroon zou zich herhalen. Een flink deel van de nieuwe biotechbanen bleef zo afhankelijk van beslissingen in verre hoofdkantoren. In de jaren daarna bleek hoe kwetsbaar dat was: in 1990 mocht Centocor in Leiden sterk uitbreiden, omdat het Amerikaanse moederbedrijf haar enige medicijn op de markt dacht te gaan brengen. Maar in ’92 en ’93 gebeurde het omgekeerde en verdween bijna de helft van 450 Centocor-banen.
Verprutst
Hoewel Schilperoort als aanjager succesvol was, liep het met zijn eigen commerciële plannen minder goed af. Toen in 1985 de registratie van de octrooien rond was, popelde hij om een researchbedrijf te beginnen. Greengene moest het heten. Al snel kwamen er zakenpartners in beeld: Gist-Brocades uit Delft, toen het grootste biotechbedrijf van Nederland, enkele grote tuindersbedrijven, én de Rabobank als financier. Maar het overleg met de universiteit, bijvoorbeeld over de scheidslijn tussen academisch en commercieel onderzoek, verliep moeizaam. Schilperoort voelde zich zodanig tegengewerkt, dat hij ging onderhandelen met de Landbouwhogeschool in Wageningen.
In november 1987 leek de deal bijna rond. ‘Hoogleraar in zaken’ schreef een krant. ‘Leiden verliest grote troef’, meldde een andere. De universiteit reageerde kwaad, en wees erop dat ze voorlopig nog mede-eigenaar was van enkele octrooien. De hoogleraar antwoordde dat zijn groep ook na vertrek nog wel met Leiden zou samenwerken.
Hij had echter zijn hand overspeeld. Bij een aantal Wageningse collega’s was hij minder welkom dan gedacht. Ze herinnerden zich hoe hun Leidse collega hen eerder de les had gelezen over hun gebrek aan kennis van nieuwe ontwikkelingen. Waarom dan nu samenwerken? En dus moest Greengene zich toch weer op Leiden richten. Toen kort daarop Gist-Brocades en de tuinbouwers het oneens werden over de koers van het bedrijf, was het over voor Greengene. In gesprek met NRC Handelsblad zei Schilperoort verdrietig: ‘Ik ben geen zakenman, maar een pure wetenschapper. Ik moet constateren dat het verprutst is.’
De patenten gingen over naar Mogen, de verzelfstandigde Nederlandse vestiging van Molecular Genetics. Maar ook dit bedrijf zou de commerciële dromen van de founding father niet waarmaken. De maatschappelijke weerstand tegen genetisch gemanipuleerde gewassen groeide; actiegroepen als de Ziedende Bintjes vernielen proefvelden. Toen ook Europese regelgeving de basis voor ‘gengewassen’ versmalde, verdween Mogen in 2001 na twee overnames uit Nederland. Weg waren nu ook de rechten op een paar belangrijke octrooien. ‘Er is hier een erfenis verkwanseld’, treurde de hoogleraar in de Volkskrant. ‘De mijne natuurlijk.’
Het Leidse onderzoek aan genetische modificatie met behulp van die ene bacterie gaat nog steeds door (zie kader). Maar de bedrijvigheid op het Bio Science Park werd steeds meer afhankelijk van andere ontwikkelingen – vooral in de medische richting.
De rol van Rob Schilperoort als wegbereider was vanaf 1990 vrijwel uitgespeeld. Ook zonder hem zou Nederland waarschijnlijk wel sterke bioscience-clusters gekregen hebben. Maar dat Leiden zo’n belangrijk aandeel kreeg, is niet los te zien van zijn voortvarende aanpak.
Zelf zei hij in interviews dat een pionier creatief en eigenwijs moet zijn, en zich zo min mogelijk moet aantrekken van regels en bureaucratie. Aan die eisen voldeed hij met glans. Zijn charisma en overtuigingskracht hebben collega’s en bestuurders in beweging gebracht. Maar zijn Sturm und Drang heeft ook remmende krachten opgeroepen.
Nadat de eerste zaadjes voor Leiden Bio Science Park waren geplant door de pioniers van de moleculaire plantkunde, is de commerciële toepassing van deze ‘groene biotechnologie’ langzaam in het slop geraakt. Er kán veel, maar er mag in Europa maar weinig, zegt Paul Hooykaas, de opvolger van Rob Schilperoort.
‘In de jaren tachtig was het nog hosanna: alles leek te kunnen. Maar dat is compleet veranderd. De EU heeft nu, vergeleken met de rest van de wereld, een heel strikte richtlijn voor proeven met genetisch gemanipuleerde planten. Helaas mogen we alleen laboratoriumonderzoek doen. Stappen naar toepassing mogen niet.’
Volgens Hooykaas gaan de ontwikkelingen elders nu heel hard. De nieuwe, verbeterde plantenrassen komen er volgens hem toch wel. ‘Maar die worden dus in China of de VS ontwikkeld – of in Groot-Brittannië, na de Brexit. De vraag wordt dan of wij die gewassen straks mogen importeren. Ik zie het nog gebeuren dat wij licenties moeten gaan betalen voor hun plantenrassen - terwijl we in Europa op dit terrein juist een wetenschappelijke voorsprong hebben gehad.’
Hooykaas is de opvolger van Rob Schilperoort. ‘Toen hij vanaf 1981 actief werd in het landelijke beleid, was ik zijn adjudant die het onderzoek draaiend hield. ‘Ik deed mijn promotieonderzoek aan de genetica van Agrobacterium. Dat droeg bij aan het zogeheten binaire vectorsysteem, waarmee de eerste gemanipuleerde soja mogelijk werd.’
De truc met de slimme bacterie bleek ook toepasbaar op gisten en schimmels. ‘Unilever nam een patent op deze vondst. Hij wordt nu bijvoorbeeld toegepast bij bestrijding van schimmelziektes.’ En samen met onderzoekers van het Leids Universitair Medisch Centrum werd in 2016 ontdekt dat één enzym een sleutelrol speelt als Agrobacterium zijn eigen erfelijke code wil invoegen in die van een plant. ‘Dat was een doorbraak. Nu we dat enzym (polymerase theta) kennen, biedt dat kansen om heel gericht eigenschappen van planten te editen - zonder dat er vreemd DNA in de cel komt.’
Sinds vier jaar is hij met pensioen, maar nog steeds is hij wekelijks in het lab te vinden. ‘Het lijkt gek dat iemand zijn hele carrière aan één bacterie besteedt, maar dit onderzoek is echt fantastisch om steeds beter te begrijpen hoe die bacterie de eigenschappen van planten manipuleert. Ons onderzoek biedt steeds scherper zicht op toepassingen die wereldwijd voor de landbouw grote betekenis kunnen krijgen.’
Dit is het tweede deel van een driedelige serie over de geschiedenis van het Leiden Bio Science Park. Lees het eerste deel hier.
Deel drie: Van stier Herman tot coronavaccin: hoe de Leidse bioscience volwassen werd.
De research voor dit artikel is mogelijk gemaakt door het Leids Media Fonds. Het is gebaseerd op uitvoerig archiefonderzoek in dagbladen en bestuurlijke archieven, interviews met een tiental (oud-)hoogleraren, bestuurders en andere betrokkenen en op publicaties over de geschiedenis van de Nederlandse biotechnologie. Het is mede geïnspireerd door gesprekken met de Leidse historicus Cor Smit die later dit jaar een boekje over 35 jaar Bio Science Park zal publiceren.