In oktober 1938 verschijnt er een vierjarig jongetje in de praktijk van psycholoog Alfons Chorus. Het kind kan niet praten, en de huisarts heeft het met de stempel ‘idioot’ doorgestuurd naar Chorus, die is gespecialiseerd in probleemkinderen. Of hij wil onderzoeken naar welke inrichting het ventje moet.
Het loopt anders. ‘Als een stenen beeldje stond het kereltje in mijn kamer - alleen zijn ogen draaiden rond in alle richtingen’, schrijft hij later. ‘Maar na enige minuten was het eerste teken van intelligentie bij hem ontdekt.’ Na twee jaar behandeling kon het kind spreken en las het beter dan zijn leeftijdsgenootjes. Zo publiceerde Chorus in 1942 een eerste artikel over autisme bij kinderen. Een wetenschappelijke primeur, al zouden hij en zijn collega’s van het Paedologisch Instituut in Nijmegen daar nooit internationale erkenning voor krijgen. Die ging naar de Amerikaan Leo Kanner, die een jaar later (in het Engels) over autisme publiceerde.
Het is een van de dingen die Rogier Chorus (75) ontdekte tijdens zijn onderzoek naar zijn vader, die de grondlegger zou worden van de studie psychologie in Leiden. Via zijn broer – Alfons Chorus had negen kinderen - kreeg hij een onafgemaakt manuscript van een autobiografie onder ogen. ‘Dat was het startpunt. Mijn vader was toen tien jaar overleden, en ik had genoeg afstand om dit te doen.’ Hij promoveerde op de biografie, aan de Universiteit Utrecht.
Naast zijn werk bij het Nijmeegse instituut, was Alfons binnen katholieke kringen – Nederland was toen nog verzuild – een autoriteit op het gebied van opvoeden. ‘Zijn boek, Zuigeling en Kleuter, heeft talloze herdrukken gehad, en was in zowat elk katholiek gezin te vinden.’
Na de oorlog vroeg de Universiteit Leiden of hij als hoogleraar de opleiding psychologie wilde opzetten. In die tijd was Leiden de enige Nederlandse universiteit zonder leerstoel psychologie. ‘Het verhaal gaat dat Huizinga zich voor de oorlog ertegen verzette en zei: “Wat moeten we ermee? Dat vak is misschien over twintig jaar weer weg.”
‘Na de oorlog kreeg je zuiveringen: mensen die met de vijand hadden geheuld werden uit functies ontheven. Daar moesten nieuwe mensen voor in de plaats komen, en bovendien ging de overheid haar activiteiten uitbreiden. Om die plekken te vullen moesten veel mensen door psychologen getest worden. Leiden wilde die boot niet missen, en heeft toen die leerstoel ingesteld.’
De opleiding groeide explosief, en Alfons floreerde. ‘Dat was zijn beste tijd’, zegt zijn zoon. ‘In de jaren vijftig was hij op de top van zijn kunnen. Hij zette naast de studierichting het Rijkspsychologisch Instituut op, waar ambtenaren werden getest. Hij kon zijn praktijkervaring met autisme, ADHD en zwakzinnigheid bij kinderen overbrengen aan zijn studenten. Hoe ga je met moeilijke kinderen om, en hoe stimuleer je ze om beter te worden? Hij kon heel goed zien wat er met een kind aan de hand was.’
De van oorsprong Limburgse boerenzoon groeide uit tot een hoogleraar van de oude stempel. Hij controleerde of de nagels van zijn studenten wel schoon waren bij examens. Tijdens reizen naar congressen liet hij medewerker Piet Stolker (de vader van de huidige rector magnificus Carel Stolker) zijn schoenen poetsen. Stolker deed het, maar wel onder protest.
Rogier: ‘Hij was autoritair, maar hij was zeker niet de enige. In die tijd waren hoogleraren als goden, die konden beslissen over je toekomst. Sommigen deden dingen die nu niet door de beugel zouden kunnen.’
In de jaren zestig en zeventig brokkelde ‘die ongecontroleerde macht’ af. De universiteit werd democratischer. En hoewel Chorus best kon leven met meer inspraak van studenten, zorgden onderwijsvernieuwingen voor veel papierwerk. ‘Hij had veel moeite met de bureaucratisering en vertelde in Mare dat als hij een mannetje erbij wilde, er zoveel papier nodig was dat hij er een huis mee in brand kon steken.’
Omdat de verzuiling afbrokkelde, verloor hij zijn maatschappelijke rol in de katholieke gemeenschap. ‘Dat achterland verdween. Hij nam zelf ook afstand van de kerk, in de jaren zeventig.’ En ook het vakgebied veranderde. Psychologisch onderzoek richtte zich op Amerikaanse methoden, die veel belang hechtten aan het formuleren van wetmatigheden en het gebruik van statistiek. Iets waar zijn vader zich totaal niet in kon vinden, zegt Rogier.
‘Hij vond ieder persoon een authentiek individu, die kon je niet alleen in statistieken vangen. Maar dat maakte dat hij in zijn eigen faculteit geïsoleerd raakte. Hij werd een roepende in de woestijn, die niet in staat was om zijn koers te wijzigen.’
Zijn opvolger, Dolph Kohnstamm, gaf toe niets met zijn voorganger te hebben: hij las diens boeken niet eens. Rogier: ‘Hij heeft een jaar of zes daar naast hem gewerkt, maar hij schreef in zijn autobiografie dat Alfons toen hij aantrad met emeritaat ging. Hij is kennelijk vergeten dat hij zes jaar met hem heeft samengewerkt. Dat geeft ook aan hoe moeilijk de positie van mijn vader toen was.’
Aan het eind van zijn carrière zou Chorus in het Leidse Psychologisch Instituut in een klein kamertje achteraf terechtkomen, geïsoleerd van zijn collega’s en gedesillusioneerd in zijn vakgebied. In 1979 ging hij met emeritaat. Hij kwam daarna niet meer op de universiteit, vertelt hij in 1984 in Mare: ‘Daar zijn toch alleen maar nieuwe gezichten.’
‘Die persoonlijke tragiek hebben wij als kinderen aan het eind van zijn leven gezien’, zegt Rogier. ‘Hij sloot zich af, was nors, en duidelijk niet tevreden over wat hij met zijn leven had gedaan. Terwijl we wisten dat hij veel had bereikt waarover hij best tevreden mocht zijn.’
In 1953 publiceerde Alfons Chorus een pil van 600 pagina’s genaamd De Grondslagen der sociale psychologie. ‘In 1993 noemde journalist Frank van Kolfschooten het plagiaat van Chorus een belangrijk miskleunen uit de Nederlandse wetenschap’, zegt Rogier Chorus. ‘Van Kolfschooten noemt twaalf passages die zijn geplagieerd. Ik heb ontdekt dat het veel meer waren.’
Hij legde De Grondslagen naast Theory and problems of social psychology van de Amerikaanse wetenschappers Krech en Crutchfield, en vond maar liefst 26 passages waarbij correcte bronvermelding ontbrak. In twintig gevallen stond er wel een algemene verwijzing bij, maar omdat het om letterlijk vertaalde stukken tekst ging, is het nog steeds plagiaat, zegt Rogier.
Alfons Chorus werd indertijd wel op de vingers getikt door twee Amsterdamse collega’s. ‘Ik heb dankzij een aantekening die ik in zijn boek vond kunnen vinden wie het waren: de Amsterdamse psychologen J. Koekebakker en H. Duijker.’ Zij dreigden in een recensie hun bevindingen kenbaar te maken. Na overleg zagen ze ervan af, toen Chorus beloofde correcties toe te voegen. Dat deed hij in 1959 bij de tweede versie: hij verwijderde alle gekopieerde passages, en het boek werd tweehonderd pagina’s dunner.
‘Er is geen twijfel mogelijk dat het helemaal verkeerd is wat hij deed’, zegt zijn zoon. ‘Waarom deed hij dit in vredesnaam? Hij had het nergens voor nodig. Ik heb twee verklaringen kunnen bedenken. De ene is dat men in die tijd nog niet zoveel moeite had met dit soort bedrog. Als iemand nu plagiaat pleegt komt dat onmiddellijk in de publiciteit en dan kan je je carrière vergeten. In die tijd hielden mensen elkaar het hand boven het hoofd; ze hadden ook niet de neiging elkaar publiekelijk te beschuldigen.
‘Daarnaast moest Alfons zich met zijn nieuwe vak waarmaken. Leiden had schoorvoetend de leerstoel ingesteld, dus hij wilde zich op alle terreinen van de psychologie waarmaken, ook bij de sociale psychologie waarmee hij niet veel ervaring had. Hij maakte zich breder dan hij kon. Dat is niet goedpraten, nogmaals, maar wel een verklaring.’
Rogier Chorus, Alfons Chorus, Beeld van de mens en psycholoog.
SWP Uitgeverij, 246 pagina’s, €32,50