Internationale studenten en medewerkers moeten zich absoluut welkom voelen’, bevestigde bestuurslid Kristiaan van der Heijden nog maar eens, vorige week tijdens de faculteitsraad van Sociale Wetenschappen. ‘Daar staan we nog steeds achter.’
Het is een echo van wat meer universiteitsbestuurders tegenwoordig telkens benadrukken: wij staan achter onze internationals, en wat ons betreft hoeft er niet zó hard ingegrepen te worden als nu dreigt te gebeuren.
Vijf jaar geleden vroegen universiteiten en hogescholen om wettelijke knoppen waarmee ze de instroom uit het buitenland konden bijsturen. Het hoger onderwijs had jaren ingezet op internationalisering – volgens het landelijke beleid – maar intussen leverde de groeiende instroom praktische problemen op: overvolle collegezalen, moeilijk te voorspellen studentenaantallen en gebrek aan woonruimte. Daarnaast waren er zorgen over de kwaliteit van het Engels en het Nederlands. De universiteiten wilden graag bijsturen, maar daar was een nieuwe wet voor nodig.
Balans
Dat was 2018. Het is nu 2023, en de herinvoering van de basisbeurs, twee gevallen kabinetten en vele natgeregende studenten op campings later, is het aantal Engelse opleidingen gegroeid en komen er jaarlijks steeds meer internationale studenten bij. Het woningtekort is onverminderd groot en het debat gepolariseerd.
Maar het is nog steeds niet gelukt om tot een wetswijziging te komen.
Er ligt opnieuw een voorstel, dat veel strenger is dan de universiteiten willen: de Wet internationalisering in balans. Het is het broertje van de Wet taal en toegankelijkheid uit 2019, die destijds wel door de Tweede Kamer kwam, maar waar de huidige (demissionair) minister Robbert Dijkgraaf in 2022 een streep doorheen zette. Hij vond dat de wet op sommige punten ‘niet ver genoeg gaat’ en hij wenste een ‘steviger’ beleid.
Het goede nieuws voor de bestuurders is dat er maatregelen in staan waarnaar ze zo reikhalzend uitkijken, zoals het instellen van een numerus fixus op Engelstalige tracks. Het slechte nieuws is dat die verpakt zitten in regels die universiteiten tegen het zere been schoppen.
Samengevat: als de wet doorgaat, moeten alle opleidingen voor minimaal tweederde in het Nederlands worden gegeven. Anders worden ze aangemerkt als ‘anderstalig’ – in de praktijk meestal Engelstalig – en zijn universiteiten uitleg aan de minister verschuldigd waarom dat zo is. Het bevorderen van een ‘international classroom’ op zichzelf is dan niet genoeg reden meer. Is een opleiding anderstalig, dan moet er verplicht 140 uur (voor een bachelor) of 56 uur (voor een master of associate degree) worden besteed aan Nederlands leren.
Dat is veel te veel bemoeienis van de overheid, vinden universiteiten. ‘Een stevige ingreep in de autonomie van universiteiten die direct negatief zal uitwerken op de onderwijskwaliteit’, waarschuwde koepelorganisatie Universiteiten van Nederland tijdens de internetconsultatie, die vorige maand sloot. Dat staat nog los van de werkdruk die het voorstel op zou leveren: na het invoeren van de wet zouden universiteiten zes maanden hebben om hun opleidingen te laten toetsen. En waar moeten al die docenten Nederlands vandaan komen?
Xenofoob
‘Het is een gepolariseerd debat geworden, en dat heeft een voorstel opgeleverd dat pittig is ingestoken’, zegt Van der Heijden. Hoe gepolariseerd blijkt uit de tweehonderd reacties op de consultatie. Critici vrezen namelijk dat te veel Engels de toegang voor Nederlandse studenten beperkt en de taal doet verloederen. Zij vinden het voorstel nog niet ver genoeg gaan. Anderen noemen het juist ‘xenofoob’.
Het debat is zo gespleten dat internationale studenten ten onrechte in het verdomhoekje worden gestopt, zei internationale studentenpartij DSP in april: ‘In de media en de politiek wordt het beeld geschetst dat internationale studenten voor een crisis in het hoger onderwijs zorgen. Daar zijn we erg van geschrokken.’ De Leidse collegevoorzitter Annetje Ottow nam het voor ze op: ‘Leiden blijft uitstralen dat deze studenten van harte welkom zijn.’
Het brengt de universiteiten in een vreemde positie, waarin ze wél controle willen op de internationale instroom, maar ook hun internationale positie willen behouden en internationale studenten niet willen afschrikken. Een platte reden daarvoor is geld: het financieringssysteem beloont universiteiten die veel studenten trekken, en het buitenland heeft een veel grotere vijver om uit te vissen. Bovendien zijn Engelstalige opleidingen ook bij Nederlandse studenten populair.
Het aantrekken van steeds meer studenten is volgens Ottow overigens niet de ambitie: ‘Het aantrekken van talent staat voorop,’ zei ze in april.
Tegelijkertijd hebben universiteiten sinds 2018 nauwelijks gehandeld tegen de problemen waarover ze toen aan de bel trokken. De enorme krapte op de woningmarkt werd meer dan eens afgeschoven, onder het mom van ‘niet onze verantwoordelijkheid’, ondanks talloze hulpkreten van buitenaf – inclusief van internationals zelf. En ze bleven Engelstalige opleidingen opzetten: in 2018 waren 20 procent van de bachelors en 70 procent van de masters in het Engels, dat is nu 28 en 77 procent.
Wijzigingen
Daar lijkt verandering in te komen. Hoewel het voorstel nog in de kinderschoenen staat, is de politieke druk voelbaar. De rechtenfaculteit besloot in mei een geplande Engelstalige opleiding Economics & society toch in het Nederlands aan te bieden. ‘Het ministerie heeft ons gevraagd of we de taal wilden wijzigen’, zei toenmalig bestuurder Ton Liefaard. ‘Omdat we anders waarschijnlijk geen toestemming zouden hebben gekregen.’
Ook Van der Heijden voorziet wijzigingen. ‘Er zijn echt problemen, zoals huisvesting’, zegt hij tegen de raadsleden. ‘De principiële vraag is, zijn we er als universiteit verantwoordelijk voor? Blijkbaar wel. En die verantwoordelijkheid moeten we misschien ook een beetje pakken. Dan moet je wel keuzes maken. Bij sommige opleidingen hebben we een beter verhaal over de Engelstaligheid dan bij anderen. Dus we zullen misschien toch maatregelen moeten nemen.’
Maar intussen zijn er nog ‘heel veel onzekerheden’, vertelde hij. ‘Eerst moet het voorstel nog aangepast worden, dan is het nog de vraag of het erdoorheen komt, en als dat niet gebeurt, wat komt er dan? Dat hangt weer af van de politiek die aan de macht komt. En dan zijn er nog de uitvoeringscommissies die zich buigen op de uitvoerbaarheid. Dat zijn heel veel onzekerheden. Daar heb ik moeite mee, als bestuur. Dus het is afwachten, maar ook slim scenario’s doordenken.’
Hoewel de universiteit al langer verengelst, is de bestuurstaal nog altijd in principe Nederlands. Maar in de praktijk rukt Engels op.
Vice-collegevoorzitter Martijn Ridderbos was er deze week duidelijk over, toen het in de universiteitsraad ging over de medezeggenschap voor de Campus Den Haag: ‘Het taalbeleid is heel erg helder. De formele lijn is het Nederlands.’
Maar in de praktijk stappen steeds meer faculteitsraden over op het Engels. In Den Haag werd de faculteitsvergadering onlangs het Engels gehouden. Het bestuur bleef wel Nederlands praten, op de bestuurssecretaris na. Archeologie spreekt ook voornamelijk Engels in de raad.
Geesteswetenschappen worstelt ook al een tijdje met de voertaal van de medezeggenschap. In de raad zitten steeds vaker internationale studenten, die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn om de beleidsstukken te doorgronden en goed aan de discussies in de raad te kunnen deelnemen. Vorige week nog, tijdens de laatste faculteitsraadsvergadering, was het taalbeleid onderwerp van discussie. Raadsleden vinden dat internationale studentleden hun werk niet goed kunnen doen doordat Engelse samenvattingen bij de beleidsstukken vaak nog ontbreken.
‘Studentleden moeten kunnen snappen waar we het over hebben’, zei hoogleraar en raadslid Marina Terkoufari. ‘Ze zijn gekozen, maar kunnen hun werk niet goed doen. We moeten iedereen in staat stellen zijn of haar mening te uiten.’
Het gevolg is dat de raad steeds vaker overschakelt op het Engels, om menigmaal weer te vervallen in het Nederlands. Want, zei decaan Mark Rutgers onlangs in de faculteitsraad: ‘Voor Nederlandssprekende raadsleden kan het net zo goed oncomfortabel voelen om in het Engels te spreken.’
Rechten, Sociale Wetenschappen en de bèta’s houden het op Nederlands. In sommige gevallen, zoals bij de faculteit Sociale Wetenschappen, schuift een taalbuddy aan om te helpen met vertalen.
In het taalbeleid van de universiteit staat dat de bestuurstaal ‘in beginsel’ Nederlands is. Dat wil zeggen dat bestuurders, faculteits- en universiteitsraadsleden Nederlands met elkaar praten, ‘tenzij er goede redenen zijn om (ook) voor het Engels te kiezen’. Wie mee wil doen met de medezeggenschap, moet het Nederlands minimaal op B1-niveau beheersen, schrijft de richtlijn voor.