(Dit interview verscheen eerder in het themanummer van Mare ter gelegenheid van het 444-jarig bestaan van de Leidse universiteit, van 7 februari 2019. Hiltje ten Kate-Cleveringa is op 16 november 2021 overleden.)
Kees Schuyt: ‘Het was echt een ingeving. Op 11 februari 2017 kwamen we elkaar tegen op de alumni-dag van de Leidse universiteit. Toen durfde ik de brutale vraag te stellen. “Waarom is er nog nooit een biografie van uw vader verschenen?”
Hiltje ten Kate-Cleveringa: ‘Ik antwoordde: “Dat weet ik eigenlijk ook niet.”’
Schuyt: ‘Toen zei ik enigszins overmoedig: “Mijn hoofd en agenda zijn leeg. Als u graag wilt dat er een biografie over uw vader komt, begin ik er vandaag nog aan.”’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Ik ben ontzettend blij dat het gebeurd is.’
Schuyt: ‘Waarom het zo snel is gegaan, weet ik zelf ook niet. Het boek heeft zichzelf geschreven. Ik was gepensioneerd en had verder niets te doen. Tegelijkertijd ben ik er altijd al mee bezig geweest. Uit allerlei antiquariaten heb ik een enorme collectie geschriften over de Tweede Wereldoorlog verzameld. De Slegte op de Breestraat is mijn vriend. Zo bleek ik een onbekende rede van Cleveringa al twintig jaar in huis te hebben. Die kwam nu opeens van pas. Alles viel op zijn plek.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Soms krijg ik te horen: “Oh, ben jij een Cleveringa?!” Als mensen daarachter komen, gaan ze je ophemelen. Ik vind dat vervelend: het is niet mijn verdienste dat ik een kind van mijn vader ben. Nu kan ik zeggen (slaat op het boek): hier gaat het om!’
Schuyt: ‘Met al die jaarlijkse herdenkingen zou je verwachten dat er meer over Cleveringa wordt verteld. Door uitsluitend te focussen op die beroemde redevoering doen we hem tekort. Zijn hele leven is de moeite waard.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Er is een hoop bovengekomen. Het is emotioneel, als je je ouders op deze manier weer ziet verschijnen.’
Schuyt: ‘Zoals we hier nu zitten, samen aan tafel, zo hebben we tien ochtenden gezeten. Het oproepen van herinneringen was het leukst. Hiltje heeft een ijzersterk geheugen. Elke keer als ik iets had ontdekt of wilde weten wat er thuis aan de Rijnsburgersweg gebeurde, vulde zij dat perfect aan.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Ik heb de oorlog als kind beleefd. Wij speelden op straat en hinkelden om het standbeeld van Boerhaave. Je had vaak helemaal niet door wat er gebeurde. Ik weet nog dat een vriendinnetje opeens de tuin in werd gestuurd om met een wildvreemd meisje te spelen. Na een uur kwam er een wildvreemde meneer haar weer ophalen. Dat was natuurlijk een Jodinnetje dat van het ene naar het andere adres werd gebracht.’
Schuyt: ‘Cleveringa was een lastig iemand voor biografen. Hij schreef alles met de hand, typte nooit en maakte geen doorslagen van correspondentie. Daarnaast beschrijft hij in zijn veertig reisdagboeken zijn omgeving en niet zichzelf. Hij formuleert gedetailleerd en afstandelijk – je zou er zo een reisgids van kunnen maken. Zijn oorlogsdagboek is anders. Daarin wordt hij soms echt kwaad, bijvoorbeeld als de rector magnificus op 16 september 1940 bij de opening van het academisch jaar een speech houdt vol Duitse citaten. Bij een herdenking in de Pieterskerk raakt hij eerst ontroerd door het Wilhelmus, maar moet hij zich meteen beheersen als hij Duitsers in uniform én de grootste NSB’er van de stad ziet om die “niet op hun gezicht te slaan”. En dan besluiten de Duitsers dat alle Joodse hoogleraren en medewerkers van universiteiten moeten worden ontslagen.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Eduard Meijers was vaders promotor en leermeester die uitgroeide tot vriend. Onze gezinnen kwamen voortdurend bij elkaar over de vloer.’
Schuyt: ‘Cleveringa wijst er als eerste publiekelijk op dat door deze maatregel een complete bevolkingsgroep wordt bedreigd. Dat heeft heel veel mensen wakker geschud. Het was het geluid waarop Nederland wachtte. Iedereen zegt altijd: het begin en het eind van de rede zijn erg goed, maar die middelste vier pagina’s over Meijers zijn zo saai. Maar dat moet je in die tijd zien: bij het afscheid van een professor gaf de decaan altijd een opsomming van al diens wetenschappelijke werk. Dat was traditie.
‘Daarna vervolgt hij: “Het is deze Nederlander, deze nobele en ware zoon van ons volk, deze mens, deze studentenvader, deze geleerde, die de vreemdeling, die ons thans vijandelijk overheerst, ontheft van zijn functie. Ik zei u niet over mijn gevoelens te zullen spreken; ik zal mij er aan houden, al dreigen zij als kokende lava te barsten door alle spleten, waarvan ik bij momenten de indruk heb, dat zij zich onder de aandrang ervan, in mijn hoofd en hart zouden kunnen openen.” Om vervolgens juist weer heel praktisch te eindigen: Cleveringa roept de studenten op geen dwaze dingen te doen, maar dat ze gingen staken vond hij prima; je was toch nooit verplicht geweest om college te lopen! Daarna deelt hij mee welke professoren de colleges van Meijers overnemen. Juist door dat organisatorische kon hij later in verhoren volhouden: als decaan deed ik gewoon wat ik moest doen in deze door de bezetter opgeroepen omstandigheden.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Maar ondertussen werd de rede door studenten overal verspreid.’
Schuyt: ‘En in de illegale pers, zoals De Geus onder studenten en Vrij Nederland afgedrukt. Overigens wil ik het beeld van Leiden als verzetsbolwerk enigszins corrigeren, want laten we eerlijk zijn: niet iedereen was blij met de redevoering van 26 november. Er waren genoeg mensen die zijn verhaal maar niks vonden en gewoon wilden blijven studeren of werken.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Die middag leek het wel feest bij ons thuis, alsof heel Leiden op bezoek was gekomen. Het huis stond vol bloemen. Ik weet nog dat Meijers mij met mijn zussen Tineke en Dien apart nam en zei: “Jullie hebben een bijzondere vader, hij heeft vandaag iets héél belangrijks gedaan.’’’
Schuyt: ‘Ik was heel blij dat ik een citaat vond uit Meijers’ rectorale rede van 1927, waarin hij zegt dat een goed jurist altijd de “goddelijke vlam der gerechtigheid” moet voelen. Cleveringa is die opvatting van zijn promotor trouw gebleven en heeft haar verinnerlijkt. Daarom kon hij niet anders dan die rede houden.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Toen ik de volgende ochtend naar school ging, zei moeder: “Geef vader maar een dikke zoen.” Nou ja, dat deed ik altijd al. Achteraf snap je pas wat ze bedoelde.’
Schuyt: ‘De avond van 25 november heeft hij de rede voorgelezen aan zijn vrouw. “Ze nemen je vast, die ellendelingen”, reageerde ze. “Maar als je meent dat het je plicht is, moet je het doen.”’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Toen hij was opgepakt, heeft moeder een taxi gestuurd om ons op te halen van school. Vader beschrijft in zijn Gedenkschriften hoe hij rond dat tijdstip in de auto voor restaurant In Den Vergulden Turk moest blijven wachten, terwijl die Duitsers binnen lekker gingen lunchen. Hij hoopte dan nog een glimp van zijn kinderen op te vangen, die naar huis zouden fietsen, maar wij waren dus al thuis. Daarna werd hij “meegenomen voor verhoor”, zoals dat heette. Maar het duurde acht maanden voordat hij weer thuis was.’
Schuyt: ‘Hij werd opgesloten in “het Oranjehotel”, de Scheveningse gevangenis waar in totaal 25.000 verzetsmensen en andere brave Nederlanders vastgezeten hebben.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Op oudejaarsdag mocht moeder voor het eerst op bezoek.’
Schuyt: ‘Dat duurde tien minuten. Hij mocht uiteraard geen dagboek bijhouden, maar heeft er achteraf wel over geschreven, soms emotioneel. Alleen zijn die pagina’s niet in de Gedenkschriften beland. Ik heb ze in het archief gevonden.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Zijn latere arrestatie heb ik wel bewust meegemaakt.’
Schuyt: ‘Op 4 januari 1944 wordt hij met nog 31 andere Leidenaren opgepakt als gijzelaar. Het is een vergelding voor een mislukte liquidatie van een NSB’er door het Leidse verzet, de vorige avond aan het Rapenburg. Cleveringa stond op een lijst met verdachte burgers.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Hoe die kerels in lange leren jassen het huis binnen kwamen stuiven... vreselijk. Die SS’ers hadden ook een NSB’er bij zich – een verrader van hier tot gunter natuurlijk.’
Schuyt: ‘Cleveringa belandt dan in concentratiekamp Vught.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Om de twee weken mochten we één brief schrijven, én ontvangen.’
Schuyt: ‘Die post werd natuurlijk wel aan beide kanten gecensureerd.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Je kon weinig anders schrijven dan iets over het weer. Maar de kinderen van professor Bok, die tegelijkertijd was opgepakt, stuurden aan hun vader: “Die meneer met wie je vorige week nog uit wandelen ging, is plotseling overleden.” Dat was een codering om te vertellen dat het verzet die ene NSB’er had vermoord. De achterblijvers vormden ook meteen een comiteetje om elke veertien dagen pakjes voor iedereen te brengen. Moeder heeft mij ook een keertje meegenomen. Je zag niks van het kamp. We kwamen niet verder dan een of ander hek, waar je alles mocht afgegeven. Daar lieten we zakjes snoep achter waar we stiekem vitaminepillen in hadden verstopt.’
Schuyt: ‘Die winter was heel streng: veel gevangenen in Vught hadden heel weinig kleren, vaak zelfs geen sokken. Hij heeft er een zware longontsteking gekregen.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Het was echt kantje boord.’
Schuyt: ‘Philips had in Vught een grote werkplaats waar de gevangen werkten.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Maar vader was natuurlijk geen bèta en kreeg een ander mooi baantje: hij moest de bezittingen van alle nieuwe gevangen registreren. Als iemand weer vrijgelaten werd, moesten die spullen weer bij elkaar worden gezocht. Zo wist hij altijd als eerste wie er zouden vrijkomen. Tot hij opeens zijn eigen naam zag staan.’
Schuyt: ‘Eenmaal vrij maakte Cleveringa een keuze die minstens zo moedig was als zijn rede van 26 november. Op verzoek van de regering in Londen besloot hij toe te treden tot het College van Vertrouwensmannen dat de bevrijding en de overgang naar een normaal bestuur moest voorbereiden. Aan het begin van de oorlog had hij nog kunnen volhouden dat zijn toespraak niet politiek bedoeld was. Maar nu was de situatie totaal veranderd: dit besluit impliceerde dat hij moest onderduiken. Zo heeft hij wederom zichzelf en zijn gezin in gevaar gebracht.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘In september 1944 kreeg moeder een tip van de ondergrondse: “De professor moet niet thuiskomen.” Toen is ze naar het station gegaan in de hoop hem daar op te kunnen vangen. Vader was lang, torende boven de massa uit en droeg altijd een bolhoed en driedelig pak. “Je moet je schuilhouden”, zei moeder. “En weg met die bolhoed en dat mooie pak, want als ik je er zo weet uit te pikken, kunnen de Duitsers dat ook.” Toen heeft hij van Anton Kalff, bij wie hij ging onderduiken in Wassenaar, een oude deukhoed gekregen.’
Schuyt: ‘Daarna is hij nog ondergedoken in Den Haag. Als ze hem hadden gepakt, zouden ze geen medelijden met hem hebben gehad.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Aan het eind van de oorlog had moeder geelzucht. Op Bevrijdingsdag hadden we haar voor het raam gezet, toen er een klein autootje kwam voorrijden. Daar zagen we een lange man met een bolhoed uitstappen.’
Schuyt: ‘In en na de oorlog schreef hij zijn Gedenkschriften, die in 1983, drie jaar na zijn overlijden, zijn gepubliceerd. Maar praten over oorlogservaringen, dat deed je toen niet.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘De gedachte was: we gaan door.’
Schuyt: ‘Tripjes naar Duitsland sloeg hij voortaan over. En als een kleinkind trots een schoolrapport liet zien met een negen voor Duits, was hij teleurgesteld. Zo werden gevoelens toen geuit. Ik ken genoeg anderen bij wie het net zo was - zelfs iemand die je een tientje gaf bij een onvoldoende voor Duits.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Hij heeft het nooit meer over de oorlog gehad. Moeder zei soms wel dat hij er onder leed: dan waren zijn lakens ’s ochtends helemaal in elkaar gefrommeld.’
Schuyt: ‘Wat we tegenwoordig posttraumatisch stresssyndroom noemen, daar moet hij ook last van hebben gehad. Hij heeft gelukkig ontzettend veel steun van uw moeder gekregen. Denk ook eens aan dat enorme tikwerk dat ze voor hem gedaan heeft, ook van al zijn juridische geschriften. Een enorme prestatie.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Vader kon absoluut niet typen. Ik zie moeder nog zitten achter die grote Olivetti. Ze heeft inderdaad alles voor hem uitgetypt. Na drie pagina’s las ze opeens hardop: “Conclusie: dit alles doet dus niet ter zake.” Dan werd ze quasi-woedend. “Nou ja zeg, verdorie!” riep ze dan. “Waarom laat je mij dit dan allemaal uittikken?!”’
Schuyt: ‘Kijk, dit is nu precies hoe mooi het ging, het afgelopen jaar. Ik vertel iets, Hiltje komt met een prachtige aanvulling. Eigenlijk is dit boek een gezamenlijk werk.’
Ten Kate-Cleveringa: ‘Nou, niet zo overdrijven hoor.’
Kees Schuyt, R.P. Cleveringa, Recht, onrecht en de vlam der gerechtigheid. Uitgeverij Boom, 558 pgs. € 39,90