Hij was pas begin twintig toen hij in Indonesië aankwam, en aan het hoofd stond van een peloton boerenjongens die nooit eerder hun geboortegrond hadden verlaten, een gespierde Amsterdammer bijgenaamd ‘Tarzan’, en de studentikoze ‘Goeman’ die later hoofdredacteur zou worden van De Telegraaf.
Barth Hoogstraten (1924-2018) hoopte met zijn dienst genoeg te verdienen om zijn geneeskundestudie weer op te pakken, waarmee hij een paar jaar eerder stopte omdat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog de Duitse loyaliteitsverklaring niet hadden willen tekenen.
In Indonesië was hij niet alleen getuige zijn van extreem geweld, hij zou het ook uitvoeren. Hij liet gevangenen executeren en brandde op bevel dorpen af.
‘We vormen een soort Duits bezettingsleger’, schreef hij in 1947 toen hij zag dat Indonesische krijgsgevangenen ‘tot bloedens toe’ werden geslagen. ‘Alleen werkt de ondergrondse hier beter.’
Decennialang hield de Nederlandse overheid vast aan het standpunt dat er wellicht ‘excessen’ plaatsvonden in de oorlog van 1945 tot 1949, maar dat de krijgsmacht zich wel correct had gedragen. Een groot onderzoek (zie kader) dat vorige week uitkwam maakte voorgoed een eind aan dit beeld. Het extreme geweld was niet incidenteel, maar structureel, concludeerden de onderzoekers.
Een van hen was universitair docent militaire geschiedenis Thijs Brocades Zaalberg. Hij gebruikte citaten van dit dagboek in eerder onderzoek, maar omdat ‘het bleef kriebelen’ besloot hij er dieper in te duiken: ‘Er stonden zoveel fascinerende en rauwe elementen in.’ De veteraan was ‘een behoorlijk krasse knar, die prachtig kon vertellen. Hij gaf me ook zijn ongepubliceerde memoires, en zo kon ik alles combineren.’
Hoogstraten had ook veel goede herinneringen aan zijn Indische tijd: hij hielp bij medische handelingen, woonde huwelijken bij, en ging jagen met de lokale bevolking. ‘Als je je op het geweld richt, zal een veteraan snel zeggen: “Dit is niet alles”. Maar dan maak je het ook kleiner. Wat we nu doen, is ook een reactie geven op decennia dingen kleiner maken.’
‘Als je een analyse maakt met medische missers, zet je ook niet alle gelukte operaties ernaast’, vult collega Stef Scagliola aan. De wetenschappers doceren een mastervak waarin studenten ‘egodocumenten’ (dagboeken, memoires en interviews) leren gebruiken voor onderzoek.
Hoogstratens dagboek ‘puilt uit van geweld’, zegt Brocades Zaalberg. Hij beschrijft collectieve wraakoperaties waarmee het Nederlandse leger de bevolking intimideerde of strafte voor acties van de guerrilla’s. Meestal staken ze daarbij kampongs, kleine dorpjes, in brand. Soms gebruikten ze heftiger geschut.
In 1947 werd een dergelijke operatie persoonlijk voor Hoogstraten. Zijn beste vriend, Luitenant Sietsko Thijs moest vijandige strijders in een valstrik jagen, maar stuitte op een groep van vijfhonderd man. Hij sneuvelde en zijn lichaam werd nooit gevonden, alleen een sok en bloedsporen.
De represailles waren hard. ‘De volgende dag werden vier van de vijf kampongs afgebrand in een nutteloos gebaar van de Nederlandse divisie, die niet wist hoe ze een veel zwakkere vijand moesten uitschakelen en constant de guerrilla’s onderschatte die voor de onafhankelijkheid van hun land vochten’, schreef Hoogstraten erover in zijn memoires.
Daarin laat hij onvermeld dat hijzelf met zijn peloton de kampong Bundel verwoestte. Het dorpje werd eerst met mortieren belaagd, waarna Hoogstraten met zijn mannen de plek ‘van de kaart veegde’. Er zit spanning tussen de verschillende bronnen, zegt Brocades Zaalberg. ‘Ook in een dagboek staat niet alles. Er waren executies die ik zonder interview en memoires niet had kunnen traceren. Hoogstraten beschrijft uitgebreid in zijn memoires hoe en waarom hij een lokale bendeleider liet executeren, maar dat was bijna niet terug te vinden in zijn dagboek.’
Dat ging over een bendeleider, Wasga, die gevangen zat op een kleine Nederlandse basis. Hij droeg een talisman en claimde immuun te zijn voor Nederlandse kogels. Hoogstraten orkestreerde daarom een publiekelijk ‘demystificatieritueel’. Brocades Zaalberg: ‘Hij gaf hem een handgranaat, trok de pin eruit en liep naar achteren. Wasga moest de granaat blijven vasthouden nadat hij de klem, die ervoor zorgt dat de granaat niet ontploft, losliet. Wasga begon te trillen, en gooide wat een dummie-granaat bleek, in paniek weg. De bevolking scandeerde: "Wasga is een lafaard!". Hoogstraten heeft hem buiten zicht laten neerschieten.’
Maar in Hoogstratens dagboek staat slechts: ‘Wasga, kapt. heeft hedenmorgen een vroegtijdig einde gevonden.’
Brocades Zaalberg heeft vraagtekens bij dit verhaal: ‘Waarom hebben ze Wasga op de basis gehouden, en niet naar een grotere gevangenis gestuurd, zoals had gemoeten? Het gebeurde ook vaker dat gevangenen snel werden neergeschoten, in plaats van hen in gevangenschap te laten plaatsen. Een ander bekend eufemisme is dat ze gevangenen “even lieten pissen” om ze vervolgens in de rug te schieten.’
Het geweld intensiveert en wordt steeds extremer. Eind januari 1949 krijgen de soldaten ‘een praatje van de overste’ over ‘het noodgedwongen loslaten van ethische normen’. Hoogstraten schreef erover: ‘De harde maatregelen waarmee wij soms inderdaad optreden, druist wel eens tegen menselijke gevoelens in, maar het is noodzakelijk. Aan de andere kant heeft hij volkomen gelijk dat het niet buiten zekere grenzen mag gaan.’
Na het uitbranden van een kampong uit wraak voor een hinderlaag waarbij een Nederlander stierf, schrijft hij: ‘Er was weer hetzelfde toneel als destijds in Bundel, namelijk huilende vrouwen. Hard optreden is niet altijd prettig.’
De luitenant worstelde er wel mee. Eén incident bleef hem lang dwarszitten. Een spionne had een geslachtsziekte, en ‘had tot taak Hollandse militairen te verleiden die dan ook ziek zouden worden. Deze strijdmethode werd reeds eerder toegepast. Maar zij wist nauwkeurig de route die de bende zou lopen, doch weigerde te spreken. Zoiets is van urgent belang en ik heb die vrouw geslagen. Toen gaf zij de route, sterkte en bewapening. Nu is er natuurlijk de gewetensvraag: had ik die vrouw mogen slaan of niet? Moreel niet. Effectief was het wel.’
Hij schreef in die tijd over het toenemende zinloos geweld en het racisme onder de Nederlandse militairen: ‘Is dit volk gelijkwaardig? Hollandse militairen, die onder Duitse druk hebben gestaan, komen ook tot excessen.’ Zo liet een officier een Indonesiër in een kokosnootboom klimmen om hem neer te schieten nadat hij een kokosnoot had geplukt.
En ook: ‘Een foute Hadji, met het bekende witte mutsje op, moest klappers halen. De man was tamelijk oud. Toen hij na veel moeite in de boom zat, wilde een jongen op hem schieten, want het witte mutsje was zo’n mooi doel. Dit is toch te knots.’
Brocades Zaalberg: ‘Dat laatste is een dagboekverhaal dat we een keer eerder zijn tegengekomen’.
Hoogstraten wilde naar huis. ‘Ik begin zo langzamerhand een oude bok te worden zonder vooruitzichten’, schreef hij op zijn 24ste verjaardag. In mei 1949 keerde hij terug naar Nederland. Hij werd uiteindelijk oncoloog in de Verenigde Staten, waar hij in 2019 op 94-jarige leeftijd overleed.
‘Waren we op een punt gekomen waarop de Javanezen niet langer als gelijkwaardig beschouwden’, vroeg hij zich in zijn memoires af. ‘Of hebben we ze eigenlijk ooit als gelijkwaardig gezien? Waren we, uiteindelijk, in staat om net zo te worden als de Duitse SS tijdens de oorlog?’
Dit artikel is gebaseerd op het hele verhaal van Brocades Zaalberg, dat hier online in zijn geheel is te lezen.
Nederland maakte zich tijdens de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog structureel schuldig aan extreem geweld, terwijl de regering in Den Haag de andere kant opkeek.
Dat is de conclusie van een vijfjarig onderzoek, uitgevoerd door 30 Nederlandse en 17 buitenlandse experts van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies.
Het vorige week verschenen rapport is twaalf boeken dik. Premier Mark Rutte bood donderdag ‘diepe excuses’ aan voor het structurele geweld. ‘De heersende cultuur was er een van wegkijken, afschuiven en een misplaatst koloniaal superioriteitsgevoel. Dat is, zelfs na zoveel jaren, een pijnlijke constatering.’
Het rapport ligt er op initiatief van de Nederlandse regering, dat vier miljoen euro uittrok voor een grondige analyse over de gedragingen van de Nederlandse krijgsmacht. Aanleiding daarvoor was het boek De brandende kampongs van generaal Spoor van de Zwitserse historicus Rémy Limpach, waarin hij weerlegt dat het extreme geweld slechts ‘excessen’ waren, zoals het officiële standpunt van Nederland decennialang is geweest.
Sinds het onderzoek is verschenen, is er kritiek op het gebruik van de term ‘extreem geweld’, in plaats van ‘oorlogsmisdaden’. Critici vinden de term te verhullend. De onderzoekers kozen juist voor de eerste term, omdat het breder is dan de juridisch afgekaderde term ‘oorlogsmisdaad’. Onderzoeksleider Frank van Vree zei na het verschijnen van het rapport in radioprogramma OVT echter dat de definitie specifieker had moeten zijn: ‘We hadden denk ik moeten zeggen: extreem geweld inclusief oorlogsmisdaden.’
Rectificatie 24 februari 2022: Dit artikel is na publicatie aangepast, omdat er in het originele artikel enkele onjuistheden stonden, die in deze versie zijn verholpen. Zo stond in de eerdere versie dat Indonesiërs in de boom moesten klimmen, en dat ze daarna uit de boom werden geschoten. Dat klopt niet: de executie vond plaats toen het slachtoffer weer op de grond stond. Het verhaal dat volgt, over de Hadji, vonden ze niet 'vaker', maar 'een keer eerder'.
Het verhaal over het demystificatieritueel is ook aangepast. De eerdere passage stelde dat Wasga niet wist over de klem die ervoor zorgde dat de granaat niet ontplofte, maar dat is technisch incorrect. Tevens is de zin 'Waarom hebben ze hem niet weggestuurd, zoals had gemoeten?' veranderd naar 'Waarom hebben ze Wasga niet naar een grotere gevangenis gestuurd?', om te verduidelijken dat het niet om een vrijlating gaat.