Achtergrond
De laatdunkende wajangpop
Hoe keken de inwoners van Nederland aan tegen de migranten die uit de voormalige koloniën kwamen? Niet slecht, bleek uit analyse van 7000 krantenartikelen en enkele romans. Maar ze bleven in een ondergeschikte rol.
Marleen van Wesel
woensdag 19 juni 2013
Indische Nederlanders in een Rotterdams doorgangshuis (1946) © Lex de Herder, Nederlands Fotomuseum

‘Onder de bruggen van genadeloos Djakarta sterven Nederlanders’ kopte De Telegraaf ergens in 1960. Hoe ver weg Indonesië ook was, lobbyisten benadrukten in kranten en tijdschriften dat er meer verbondenheid was met deze mensen, dan met Spaanse of Italiaanse gastarbeiders. Met die laatste groep deelden we namelijk geen taal of geschiedenis, verklaart historica Charlotte Laarman in haar proefschrift Oude onbekenden.

Het effect van deze beeldvorming loog er niet om, hoewel een Nederlandse afgezant van de overheid moest constateren dat Jakarta eigenlijk maar weinig bruggen telde, ‘waaronder men noch wonen noch sterven kan’ bovendien. Ook slapen onder bruggen was immers een herkenbaar beeld voor Nederlanders.

De oude onbekenden uit de titel van Laarmans proefschrift zijn de vele Indische Nederlanders, Molukkers, Surinamers en Antillianen die sinds de Tweede Wereldoorlog hierheen kwamen. Met momenteel een miljoen Nederlanders die geboren zijn in een van de koloniën of minstens een ouder hebben voor wie dat geldt, is dit de grootste migrantengroep van Nederland. Kenmerkend voor deze migranten is dat zowel zij als de Nederlanders al enige kennis van elkaar en elkaars cultuur hadden. Ze waren vreemd en bekend tegelijkertijd: al voor de oorlog maakten Nederlanders kennis met verlofgangers en studenten uit Nederlands-Indië. Bovendien schetsten romans, kranten en regeringsdebatten al langere tijd een beeld van de koloniën. ‘De koloniale debatten hadden niet alleen tot gevolg dat er een zekere mate van bekendheid was met Indië en de Indische bevolking in Nederland, maar ook dat retorieken en stereotyperingen bekend waren.’ Heel anders dan de ‘vage duizend-en-één-nachtige beeldvorming’ van de Arabische wereld.

Voor haar proefschrift analyseerde Laarman ruim 7000 krantenartikelen over koloniale migranten, maar ook een aantal romans. Want ook daaruit hadden vooroordelen zich al diep genesteld in de beeldvorming.

De forse, onvermoeide Europese man, met zijn scherpe, levendige blik en ‘iets prettigs van stevige mannelijkheid’ die Louis Couperus in De stille kracht al beschreef, verschilt nogal van de Indiër uit dezelfde roman, met een fijn en vrouwelijk gezicht, ‘als van een laatdunkende wajangpop’ en vermoeid starende ogen. Ook ‘de struise, doortastende Europese vrouw en het indolente fijne Indische meisje’ zijn behoorlijk verschillende types, die al bekend waren uit boeken. ‘De kracht van de Nederlandse vrouw lag niet in erotiek en zinsbegoocheling, maar in haar intelligentie en rationaliteit’, benadrukt Laarman nog eens. In de tijd van Couperus werden dergelijke stereotyperingen ingezet om het Nederlandse koloniale gezag te rechtvaardigen. Na de migratiegolf konden de reeds bekende beelden en metaforen mooi gerecycled worden in het publieke en politieke debat. Migranten konden als thuiskomende kinderen ‘niet alleen juridisch maar ook moreel aanspraak maken op toelating, hulp en steun.’

Historicus Gert Oostindie noemde het effect van die bekendheid al een ‘postkoloniale bonus’. Laarman betoogt echter dat er, behalve van deze bonus, ook sprake is van een postkoloniale malus. ‘Plicht, schuld, verbondenheid en bekendheid hadden een terugslageffect: de migranten hadden meer rechten, maar bleven steken in een afhankelijke en ondergeschikte rol.’ De migrantengroepen, met hun diverse geschiedenissen, migreerden in andere decennia en elk onder andere omstandigheden. ‘Ondanks de verschillen tussen de groepen kwam het spanningsveld tussen "vreemd" en "bekend" in alle discussies naar voren.’

Toch is het effect van de ‘postkoloniale bonusmalus-paradox’ niet voor elke migrantengroep precies hetzelfde. Stereotyperingen borduren bij Indonesiërs onderling voort op de van oorsprong koloniale ideeën, ‘namelijk ‘oosters’, bruin als minderwaardig en ‘westers’, blank als superieur’. En Antillianen en Surinamers werden soms onterecht over een kam geschoren, door die gedeelde verbondenheid met Nederland. Maar ondanks de grote verschillen onderscheiden de ‘oude onbekenden’ zich met hun gezamenlijke verbondenheid van andere migrantengroepen in Nederland.

Charlotte Laarman

Uitgeverij Verloren, 320 pgs, €29. De promotie is op 27 juni