Achtergrond
Carel Stolker zwaait af (2): waarom de eerstejaars van ‘vwo 7’ wél binnenboord bleven
Maandag draagt Carel Stolker (66) het rectoraat van de Leidse universiteit over aan Hester Bijl. Met Mare blikt hij terug op ‘een leven dat zich afspeelde op één vierkante kilometer’. In deel twee: hoe een jonge jurist na een vergeefse promotiepoging dé specialist wordt in medische aansprakelijkheid en als decaan luie studenten achter hun vodden zit.
Vincent Bongers en Frank Provoost
vrijdag 5 februari 2021
Carel Stolker in 1999. Foto Marc de Haan

Kan een kind eisen dat het nooit geboren had mogen worden? Die onmogelijke vraag komt aan bod als op 8 februari 2003 een dubbele zittenblijver, ex-soldaat (‘zandhaas’) en Leids jurist de kansel beklimt van de Pieterskerk.

Carel Stolker mag de jaarlijkse diesrede van zijn universiteit verzorgen en vertelt over Kelly, een baby die zwaar geestelijk en lichamelijk gehandicapt ter wereld is gekomen in het Leids Universitair Medisch Centrum.

Volgens haar ouders had dat voorkomen kunnen worden als er tijdens de zwangerschap een vruchtwaterpunctie of vlokkentest was uitgevoerd. Als daaruit was gebleken dat hun dochter aan een zeldzame genetische afwijking zou lijden, hadden ze haar laten aborteren. Nu Kelly alsnog is geboren eisen de ouders, namens haar, levenslange schadevergoeding.

Verbazing

Stolker, katholiek opgevoed en een trouwe kerkganger bij de Leidse Ekklesia, vat de ingewikkelde casus samen met een Bijbelcitaat: ‘Het klinkt als Job, die door God beproefd (als krachtproef met de duivel) sprak: ‘De dag verga, waarop ik geboren werd … die dag, duisternis had hij moeten blijven (Job 3:3-4).’

‘Toen iemand anders op mijn onderwerp promoveerde, was ik ontgoocheld’

En dan zegt hij: ‘Het gaat mij hier niet om de vraag of het ziekenhuis een fout heeft gemaakt – het ziekenhuis vindt van niet –, het gaat mij hier niet om de feiten.’

In een intrigerend, maar ook soepel verhaal betoogt de hoogleraar hoe de juridische tussenstand van zogeheten wrongful life-claims over de hele wereld rechtswetenschappers zou moeten verbazen. Want wat blijkt: op die ene, onmogelijke vraag heeft het recht maar liefst négen verschillende antwoorden gevonden.

En, niet onbelangrijk: ‘Niet één right answer.’

‘Hoe kan dat?’, vraagt Stolker zich hardop af: ‘Is dit wel wetenschap?’

Wat is het antwoord op die vraag?

‘Rechten is een combinatie van geestes- en sociale wetenschappen. Het gaat om het sturen van menselijk gedrag door regels. We zijn in de rechtswetenschap heel goed in het opschrijven en analyseren van die regels, vaak wetten, maar of ze ook echt iets doen met het gedrag, vinden we een stuk moeilijker om te bepalen. We worden er wel, wereldwijd, steeds beter in. We richten ons dus ook in Leiden steeds meer op empirisch onderzoek.’

Hoe is het met baby Kelly afgelopen?

‘De Hoge Raad heeft haar uiteindelijk in het gelijk gesteld. Zij kreeg, via haar ouders, een forse schadevergoeding. Dat was wel uniek. In veel landen worden wrongful life-vorderingen als een bizarre claim afgewezen.’

Hoe kwam u terecht bij het medisch aansprakelijkheidsrecht?

‘Ik was bezig met een proefschrift over erfpacht, toen er elders iemand op dat onderwerp promoveerde. Ik was ontgoocheld. Mijn promotor had dat totaal niet in de gaten gehad, terwijl hij notabene zelf in de promotiecommissie zat. Echt een ramp.’

‘Doe eens wat aan die wachttijden!’ Uit het Telegraaf-achief, oktober 1985. Foto Johannes Dalhuijsen

‘Op zoek naar een nieuw onderwerp las ik over een Duitse rechtszaak waarbij iemand zijn arts aanklaagde omdat hij vond dat hij te lang in de wachtkamer had moeten zitten. Die persoon kreeg gelijk. Ik schreef er een stukje over voor Medisch Contact, als waarschuwing voor Nederlandse artsen: dit kan jullie ook overkomen, doe eens wat aan die wachttijden.

‘Dat leidde tot tal van uitnodigingen om te komen spreken, en zo rolde ik de medische aansprakelijkheid in. Dat veld lag in Nederland nog totaal open. Er gebeurde zelden iets. Dat hoort bij onze calvinistische inslag, denk ik. Schade? Pech gehad, dat komt van boven. Maar het is lang niet altijd pech, het is vaak de fout van iemand, de arts bijvoorbeeld.

‘Omdat er vrijwel niets over was geschreven, werd ik snel dé specialist. Ik ben eindeloos vaak in een taxi naar Hilversum gereden en daar leerde ik hoe ik me wetenschappelijk moest presenteren op radio en televisie.’

Hoe was de sfeer toen op de faculteit?

‘Er was geen faculteit. Je zag elkaar zelden. Rechten was verspreid over dertien plekken in de stad. Tot ik hoogleraar werd, zat ik 17 jaar in een kamer op Rapenburg 38. De hoogleraar was er haast nooit. Dat er ook een decaan bestond, daar had je geen idee van. Echt bizar, als je daar nu naar kijkt.

‘In Leiden deden we bovendien nauwelijks aan onderzoeksbeleid. Terwijl Tilburg de ene na de andere NWO-promovendus afleverde, hadden wij daar nog nauwelijks van gehoord. Dat kon een stuk professioneler. Als onderzoeksdirecteur van het Meijers Instituut, aan de Witte Singel, moest ik me daarop gaan richten en ervoor zorgen dat we meer interdisciplinair gingen werken.’

‘Als je kuikens verbranden in de broedmachine, doe je toch ook iets aan het ontwerp?’

‘Vervolgens werd ik vicedecaan en leerde ik de andere faculteiten echt kennen. Daar gingen de luiken open. Ik zag de enorme verschillen in publicatiegedrag en methodologie. Dat is waar Frans Saris, decaan bij de bèta’s, mij de vraag stelde: “Wat is er eigenlijk wetenschappelijk aan jullie?” “Dat zijn we ook niet”, antwoordde ik, “daarom is het ook rechtsgeleerdheid.” “Ja”, reageerde hij, “geléérd zijn jullie wel”. En dat werd het begin van een landelijk debat over de vraag of het nou rechtsgeleerdheid is, of rechtswetenschap.’

Toen u in 2005 werd gevraagd om decaan te worden, sprong u op de fiets.

‘Ik nam zes weken vrij en heb de oude pelgrimsroute van Nederland naar Santiago de Compostella gereden op zo’n trekkingfiets met bepakking. Daarna ben ik doorgefietst naar Porto, en stond er 2965 kilometer op de teller. Om aan de 3000 te komen heb ik toen nog een rondje vliegveld gereden.

‘Onderweg dacht ik na over hoe het verder moest bij Rechten. Ik ben niet de man van reorganisaties, harkjes en organogrammen, maar weet goed hoe ik van los zand een soepel functionerende gemeenschap kan maken. Gelukkig hadden interimdecanen Theo Quené en Hans Blok net de hele structuur opnieuw vormgegeven. Ik kwam precies op het juiste moment, net na de verhuizing naar ons gezamenlijke Kamerlingh Onnesgebouw, een cruciale factor als het gaat om kwaliteit. Wie zet je naast elkaar? Hoe zorg je voor meer verbinding tussen vakgebieden?’

Rechten stond er destijds slecht voor.

‘Niet alleen de kwaliteit van het onderzoek moest omhoog, meer nog de kwaliteit van het onderwijs. Bijna veertig procent van de eerstejaars viel toen uit. Heel lang accepteerden we dat als een gegeven. Niemand dacht: wat raar eigenlijk. Maar hallo, als 40 procent van je kuikens verbrandt in je broedmachine, dan ga je toch iets aan het ontwerp doen?’

In 1998. Foto Marc de Haan

‘Soms was het ook echt hopeloos: studenten die niet voor twaalf uur uit bed konden komen. Als ik niet hard genoeg studeerde, zei mijn vader: “Carel, jouw klasgenootjes van de lagere school staan al vanaf zeven uur vanmorgen op de steiger om jouw studiefinanciering bij elkaar te verdienen.”

‘Wie net van de middelbare school komt en in een totaal nieuwe omgeving gaat wonen, heeft structuur én aandacht nodig. We introduceerden het Leiden Law Practices: strakkere begeleiding om eerstejaars binnenboord te houden met bindend studieadvies (bsa), automatische inschrijving voor tentamens en mentorgroepen. Hoogleraren die nooit werkelijk met eerstejaars praatten, kregen opeens een groepje onder hun hoede. Hartstikke goed! Ik vond het zo’n geweldige dynamiek.

‘Ons eerste jaar werd omschreven als “7 vwo”, maar ik weet nog hoe trots en blij we waren toen we die 40 procent uitval naar 20 zagen gaan. Het idee van die mentorgroepjes hebben we nu vanwege corona over de hele universiteit uitgerold.’

Na het decanaat volgde een sabbatical. Deze keer ging u niet fietsen, maar sloot u zichzelf tot verbazing van sommigen op in de Sterrewacht om een boek te schrijven van ruim 450 pagina’s: Rethinking Law School. Kon u de universiteit niet loslaten?

‘Ik wilde opschrijven wat ik had meegemaakt. Ik zag de worsteling met onderwijs, onderzoek en bestuur in Leiden, maar ook internationaal.’

‘Soms wil ik al die wetenschappelijke poeha even relativeren’

‘Ik vind dat we binnen universiteiten sowieso te weinig op onszelf reflecteren. We kijken wel naar ons onderzoeksobject, maar denken te weinig na over onze eigen rol daarin. Het gaat te veel over publicaties en te weinig over waar het met een vakgebied, onderwijs, onderzoek en bestuur naar toe moet.’

Was het ook een mooie voorbereiding op het rectoraat?

‘Enorm, hoewel ik natuurlijk niet wist dat ik daarvoor zou worden gevraagd. Ik had voor mijn boek een vracht aan literatuur gelezen over universiteiten wereldwijd. Mijn plan was om heel veel onderwijs te gaan geven. Maar tot mijn verbazing kreeg ik het verzoek om naar de raad van toezicht te komen voor een gesprek over de opvolging van Paul van der Heijden.’

Op 8 februari 2013 trad u aan. Precies tien jaar na uw diesrede over baby Kelly en de wetenschappelijke waarde van Rechtsgeleerdheid, nam u dit keer de andere wetenschappers te grazen. Farmaceuten noemde u ‘academische vijzelaars en apothekers’. Sterrenkundigen waren ‘dromers die in hun jeugd te lang op hun rug hebben gelegen’. Waarom?

‘Dat hoort ook wel bij mij. Ik wil dan al die wetenschappelijke poeha even relativeren. De betrekkelijkheid laten zien, is in mijn functie belangrijk. Dat maakt ons weer tot mensen. Op zo’n moment komt het zittenblijvende jongetje weer in mij boven.’

‘Ik ben geen man van reorganisaties, maar maak van los zand een soepele gemeenschap.’ Foto Taco van der Eb