Als kind maakte ze maandelijks een huiskrant voor de familie, Het Leeuwebekje, en verzorgde onder meer de vreemde-versprekingenrubriek. (NRC Handelsblad, 25 september 2012)
‘Ik heb altijd veel geschreven en getekend. Ik was de vierde van zes. We hadden veel tijd, veel boeken en geen televisie. Zo ontstond een soort huiscultuur. Iedereen speelde een instrument en samen vormden we een orkestje waarvoor mijn oudste broer muziek schreef. Ik had dan weer een huiskrant, Het Leeuwebekje. Van een oude schoenendoos had ik een kopijbus gemaakt waarin vervolgverhalen en andere rubrieken terechtkwamen.
‘Onze grootmoeder, die bij ons woonde, had wel een televisie, waarop we elke woensdagmiddag een half uur kinderprogramma’s mochten kijken. Later, toen we naar Brussel verhuisden op mijn dertiende, hebben mijn ouders nog een tijdje een tv-toestel gehuurd. Ik herinner me dat ik op de hoogte was van bekende Vlaamse televisiemensen. Maar die huiscultuur was inmiddels al diep geworteld. Hoewel, tegen die tijd begonnen we ook te puberen.’
‘Er bestaat nog iets authentieks tegenover een grotere vorm van gladheid en commercialiteit in Nederland. Ik heb de indruk dat er hier nu iets bloeit, terwijl het in Nederland slap is gaan hangen.’ (Van Leeuwen over jeugdliteratuur in Vlaanderen in Wat een mooite! Hoogtij in het kinderboek in acht portretten, Bregje Boonstra, 2009)
‘Terwijl de jeugdliteratuur in Nederland in de jaren tachtig opbloeide, gebeurde dat in Vlaanderen pas later, in de jaren negentig. Het hing nog te lang in katholieke sferen. Inmiddels staat het er anders voor: in veel Nederlandse kinderboeken worden dingen tegenwoordig eerder bevestigd dan dat je erdoor op een ander been gezet wordt. De Kinderjury kiest vaak voor hypeboeken, terwijl het juist in Vlaanderen allemaal wat gevarieerder en gedurfder is.
‘De Jeugdboekenweek wordt daar georganiseerd door de Stichting Lezen, de Kinderboekenweek hier door het CPNB, die de verkoop van boeken wil stimuleren. Dat is wel een verschil. Tijdens de laatste Kinderboekenweek zat ik in Apeldoorn te signeren aan een tafeltje naast iemand die verkleed was als Geronimo Stilton, een populaire boekenmuis. Ik zag kinderen op een man in een muizenpak afstormen voor nephandtekeningen en ik dacht: wat doe ik hier eigenlijk?
‘Ook het Kinderboekenbal heeft nog bar weinig met boeken te maken, het is vooral lawaaiig. Naar het Boekenbal voor volwassenen ben ik al helemaal lang niet meer geweest. Maar in de volwassenenliteratuur gebeuren wél interessante dingen. Tegenover de Vijftig-tinten-hype staan zowel in Vlaanderen als in Nederland interessante jonge schrijvers, zoals Dimitri Verhulst en Maartje Wortel.’
Joke van Leeuwen wordt met het genomineerde ’Alles nieuw’ uit een genre bevrijd dat haar roem onder volwassenen te lang in de weg heeft gestaan. (Trouw over de genomineerden van de AKO-literatuurprijs, 2009)
‘Mensen hebben nogal rare ideeën over jeugdliteratuur. Alsof het een onderdeurtje zou zijn. Het gaat niet om het genre dat je bedrijft, maar om wat je ermee doet. Als je een kind kunt pakken met een boek, dan blijft hem dat bij. Jeugdliteratuur als minderwaardig beschouwen betekent het onderschatten van kinderen, terwijl die juist de bodem aan het leggen zijn voor de rest van hun leven.
‘Aan de andere kant: misschien helpt zo’n nominatie tegen deze vooroordelen, die toch wel voorkomen. En het kan bemoedigend zijn voor andere schrijvers. Maar ik schrijf voor zowel kinderen als volwassenen graag, dus zelf hoef ik nergens van bevrijd te worden.’
‘Ik kon niet meer springen op een gegeven moment. Ik dacht dat ik het vermogen om te ontregelen even kwijt was. De ontregeling van de ontregeling.’ (Uit het openbare kennismakingsinterview als gastschrijver, 17 september 2013)
‘Dit was niet zozeer de reden, maar wel het moment waarop ik begonnen ben met schrijven voor volwassenen. Ik had ook gewoon zin in een ander perspectief. Daar kwam in 1990 De tjilpmachine uit voort. Het was een vingeroefening, een voorgerechtje. Vrije Vormen, uit 2002 was pas echt het begin. Uiteindelijk bleek dat je dat springerige voor volwassenenliteratuur ook nodig hebt. Dat is immers het wezen van schrijven: dat je iets loshaalt en opnieuw bekijkt. Ik vind dat kinderlijke geen regressie, het voegt juist wat toe. Dat vertel ik ook in de Albert Verwey-lezing.’
De term Franse Revolutie valt niet, noch het woord Parijs, en toch is duidelijk dat de Bastille wordt bestormd waar haar personages bij staan. Precies daar, in die stad en in die woelige tijd. (Juryrapport AKO Literatuurprijs 2013 over Feest van het begin)
‘Het boek speelt zich af tijdens de Franse Revolutie, in een stad die je Parijs kúnt noemen. Het is geen historisch verslag, maar een roman. Ik vertel een verhaal, los van de historische kennis die de lezer op school heeft opgedaan. Maar juist daardoor weet je aan het einde meer dan de protagonisten. Zij hebben nog geen idee waar hun handelingen en uitvindingen toe zullen leiden.
‘Een andere reden om zo te schrijven is dat een situatie op meerdere manieren herkenbaar kan zijn. Mijn boek Toen mijn vader een struik werd gaat daardoor écht over moeten vluchten. Het is een vertelling die verder gaat dan specifieke plaatsen en tijden. Mijn familie heeft altijd te maken gehad met vluchtelingen: ikzelf met Bosniërs, mijn grootouders met Belgische vluchtelingen in de Eerste Wereldoorlog en mijn ouders met mensen uit Afrika. Ik zie nog voor me hoe die mensen bij ons thuis Nederlands leerden. In het boek heb ik daarvoor een taal verzonnen die je net wel, net niet begrijpt. In de Duitse vertaling is dat heel goed gelukt, de Engelse vertaler had het wat minder goed begrepen.
‘Ik heb al een volgende roman in mijn hoofd en ook al drie bladzijden proefgeschreven. Het speelt zich weer af rondom een grote omwenteling. Maar de rust om eraan te beginnen ontbreekt nog even. Elke dag ben ik ergens anders: afgelopen week op de Frankfurter Buchmesse, in Brussel bij de lancering van een fonds tegen kinderarmoede en nu weer in Leiden. Er broedt in elk geval iets in mijn hoofd, als het lukt althans. Het is nog zo prematuur dat ik er liever niet te veel over praat.’
Voor en na de vanzelfsprekendheid (Titel van de Albert Verwey-lezing op 24 oktober)
‘Ik ga vertellen over dingen die mij nauw aan het hart liggen. Het doorbreken van het vanzelfsprekende. Ik ga het ook hebben over het soort jeugdliteratuur dat mij aanspreekt, waarin de hiërarchie op z’n kop wordt gezet. Maar ook over volwassenenliteratuur waarin gebroken wordt met het vanzelfsprekende, expres of door omstandigheden. Mijn visie dus, en mijn uitgangspunten tijdens het schrijven en tekenen. Wacht, misschien heb ik hiermee toch verteld wat nu het eigene is aan Joke van Leeuwen.’
Academiegebouw, Groot Auditorium
donderdag 24 oktober, 20.00 u