In de rijstvelden van Indonesië wist je nooit precies wie het op je gemunt had. De kogel kon overal vandaan komen, zo blijkt uit het proefschrift van Christiaan Harinck (1990) over het gebruik van geweld van Nederlandse militairen tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1949). In Zoeken, aangrijpen en vernietigen! beschrijft hij hoe een Nederlandse patrouille in 1947 een man doodschoot die met een getrokken mes tevoorschijn kwam. Het bleek later de ‘dorpsgek’ te zijn.
‘Wat een ellendige rotbende!’, noteert een militair over het incident. ‘Somber gestemd vervolgde de patrouille zijn weg, peinzend over deze merkwaardige guerrilla-oorlog waarin nooit helemaal duidelijk was wie de vijand was, en waarin je vaak wel gedwongen was te schieten, anders ging je er zelf aan, en je kameraden met jou.’
97.421 Indonesische doden
Het militaire ingrijpen van Nederland tegen Indonesische onafhankelijkheidsstrijders ‘was een zeer groot conflict’, zegt de historicus die dinsdag hoopt te promoveren. ‘Dat blijkt alleen al uit het enorme aantal slachtoffers. Uit de Nederlandse militaire verslaglegging blijkt dat er 97.421 doden aan de kant van de Indonesische strijdkrachten vielen. Waarschijnlijk waren het er meer.’
Het onderscheid tussen burgers en militairen werd bij het tellen nauwelijks gemaakt. ‘Veel mensen die door Nederlands geweld omkwamen, schoten helemaal niet terug. Het leger had daar echter maar weinig interesse in.’
Aan Nederlandse kant kwamen er 4751 militairen om, daarvan sneuvelden er 2526 bij gevechtshandelingen. De rest bezweek aan een ziekte of verongelukte. ‘Lokaal geworven paramilitairen en politieagenten werden niet meegeteld. Zelfs als je die vergeten groep wel meeneemt, kom je waarschijnlijk niet boven de 10.000 doden.’
Harinck zocht uit waarom de oorlog, die in Nederland ‘politionele acties’ werden genoemd, zo bloedig was. Er zijn verschillende redenen waarom er zoveel geweld werd gebruikt en waarom dat telkens verergerde, legt Harinck uit. ‘Het idee dat een opstand hard moest worden neergeslagen, was de standaardhouding van de regering in Nederland en van de militairen in Indonesië. Dat gold trouwens ook voor een mogelijke communistische revolte in Nederland: die zou ook met geweld zijn onderdrukt.’
Daar komt in Indonesië nog een koloniaal racistische blik bij, zegt hij. ‘De Indonesiër begrijpt “alleen maar de taal van het geweld”, en meer van dat soort oriëntalistische beelden: dat maakt alles nog onaangenamer.’
Ook de strategie van het leger was problematisch. ‘De legerleiding bleef voortdurend schipperen tussen het vooroorlogse koloniale politie-
ideaal – hard optreden tegen lokaal verzet en de rest van de bevolking tevreden houden – en een meer reguliere militaire aanpak die als noodzakelijk werd gezien tegen een georganiseerde guerrilla waarbij het steeds onduidelijker werd waar de tegenstander was.’
Naarmate het conflict vorderde, werd het moeilijker voor Nederland om zich staande te houden. Al leek er soms best resultaat te worden geboekt. ‘Het leger veroverde met twee offensieven, Operatie Product en Operatie Kraai, heel veel gebied, maar dat waren schijnoverwinningen.’
Schijnoverwinningen
Het leek alsof de Indonesische strijders wegsmolten in het onherbergzame gebied, ze leken te verdwijnen in het immens grote land maar doken dan later als guerrilla’s weer op. Die gefragmenteerde oorlog zorgde ervoor dat het zicht op de vijand steeds minder scherp werd. ‘Het onder controle houden van al die vierkante kilometers met een beperkt aantal Nederlandse soldaten was ook lastig. Er kwam steeds meer gebied bij, maar het aantal militairen nam niet toe.’
Het gebrek aan mankracht werd gecompenseerd met meer vuurkracht. ‘Je liet eerst tien man een gebied afsluiten nu moesten twee man dat doen. Maar die waren dan wel zwaarder bewapend.’ De nadruk lag vaak op eerst schieten en dan pas vragen stellen. Er kwam minder aandacht voor lokale gebruiken en er was weinig ambitie bij de militairen om actief te proberen de bevolking voor zich te winnen en beheerst te werk te gaan. ‘Daar was de mankracht ook niet voor, nog los van de wil.’
Naarmate de oorlog vorderde werd de tactiek van de tegenstander ook steeds effectiever. ‘De neiging was om vervolgens de opstandelingen nog harder aan te pakken. Daarom vond de legerleiding het ook wel oké wat kapitein Raymond Westerling, commandant van het Depot Speciale Troepen, in 1947 op Zuid-Celebes deed. Zijn militairen executeerden zonder proces gevangenen en waren zeer gewelddadig. Het waren “stoere jongens” die daar orde op zaken stelden, volgens de gewone Nederlandse militair.’
Zo ontstond de indruk dat stevig optreden meer succes kon brengen. ‘Ik wilde in mijn proefschrift niet de focus leggen op extreme gevallen maar juist op de oorlogvoering van alledag. Maar naarmate het geweld toenam, vervaagde ook de grens tussen die twee zaken. Als een officier duidelijk maakte aan zijn soldaten dat zij zich niet heel erg druk hoefden te maken over burgerslachtoffers en er daarnaast steeds vaker gevechten waren met Indonesische troepen, bleef het geweld maar escaleren.
Zenuwenoorlog
‘Het ontspoorde niet zoals het wel eens wordt omschreven, maar het bouwde steeds meer op. Een ontsporing is iets onbedoelds, een ongeluk dat niet meer kan worden rechtgezet. Dit was echter beleid van de legerleiding. De oplossing van het probleem werd gezien in het steeds maar weer opschalen van geweld. Dat zorgde ervoor dat een deel van de militairen helemaal over de grens ging.’
Het werd een zenuwenoorlog waarin de spanning makkelijk oversloeg op de vingers van trigger happy soldaten. Harinck citeert er een militair die schrijft over hoe ze tijdens een nachtelijke actie bij een vliegveld met hun bren (een lichte mitrailleur) en sten (pistoolmitrailleur) beginnen te vuren. ‘Dan zie je de lichtjes weer en je valt heftig uit: “Schiet dan toch, verdomme! Raus die bren leeg op dat tuig. Schiet ze aan flarden!” Als de bren dan ratelt is je angst op slag verdwenen. Enthousiast schiet je je sten leeg, het is een concert, zó mooi, zó groots.”’
De bereidheid om snel te schieten was er in het bijzonder bij soldaten van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) in het eerste jaar van het conflict. ‘Zij waren net bevrijd uit Japans krijgsgevangenschap en dachten terug te komen in hun koloniale samenleving. In plaats daarvan kregen ze te maken met Indonesiërs die de onafhankelijkheid hadden uitgeroepen. De KNIL-soldaten hadden nog een rekening te vereffenen met Indonesiërs van wie zij meenden dat ze met de Japanners hadden samengewerkt.
‘Achteraf kun je je afvragen of het verstandig was om deze mensen weer onder de wapenen te brengen. Het waren toen niet al te stabiele mensen. Maar er was gebrek aan alles, dus ook aan mankracht.’
Maar ook bij militairen die vanuit Nederland werden gestuurd was het een probleem. ‘Er was wel eens kritiek op de neiging tot te snel schieten, maar het werd ook wel weer geaccepteerd. Dat blijkt ook wel uit de reactie vanuit de legertop: die zag het vooral als een probleem van verspilling van munitie. Of ze wees op het gebrek van controle van officieren op hun manschappen. Dat wild om je heen schieten ook onbedoelde slachtoffers maakte, was iets wat nauwelijks een rol speelde. Het lot van de Indonesiërs werd niet erg belangrijk geacht, terwijl zij wel als Nederlandse onderdanen werden gezien. Dat maakte de situatie extra pijnlijk.’
Koloniale ellende
Maar wat Nederland ook zou hebben geprobeerd, de oorlog winnen zat er niet in. ‘Eigenlijk was er geen succesvolle strategie denkbaar. Je ziet ook dat in die periode bijna geen koloniale macht standhoudt.’
Onder grote internationale druk moet Nederland de kolonie opgeven. ‘Het trieste is dat er dan al heel veel slachtoffers zijn gevallen. Dat drama verdween toen echter heel snel uit beeld. Nederland richtte zich op zichzelf en Europa. Het idee van Nederland als vooruitstrevend mensenrechtenland begint dan al heel snel vorm te krijgen. Er was in dat beeld helemaal geen ruimte voor die koloniale ellende. Pas de laatste tijd is dat echt aan het veranderen.’
C.H.C. Harinck, Zoeken, aangrijpen en vernietigen! Promotie is dinsdag 16 november