‘We hebben in Nederland meer dan 350.000 kilometer aan sloten. Dat zorgt ervoor dat we hier ideale omstandigheden hebben voor landbouw en dat we hier kunnen wonen’, zegt Martina Vijver, wetenschappelijk directeur en hoogleraar Ecotoxicologie aan het Centrum voor Milieuwetenschappen (CML) van de Universiteit Leiden.
Bijna een derde van Nederland ligt onder de zeespiegel, dus kanalen en sloten spelen een belangrijke rol in het waterbeheer. Ook bieden ze een waardevolle habitat voor waterplanten en dieren. Samen met Marco Visser, theoretisch ecoloog en universitair docent aan het CML, heeft Vijver onlangs de Bestrijdingsmiddelenatlas geüpdatet.
Op deze website is informatie te vinden over de concentratie van bestrijdingsmiddelen in oppervlaktewateren. In plaats van naar individuele bestrijdingsmiddelen te kijken, richten de onderzoekers zich nu ook op het algehele toxische effect van de verschillende bestrijdingsmiddelen op het waterleven.
Vijver: ‘Als we het over vervuiling hebben, moeten we beginnen met drie eenvoudige vragen: waar komt het voor? Wat is het? Hoeveel is er? Metingen van bestrijdingsmiddelen zijn erg duur en als belastingbetaler betaal je daaraan mee. Wij vinden dat die waardevolle meetgegevens over het oppervlaktewater niet alleen door de waterschappen moeten worden bewaard, maar dat ze voor iedereen beschikbaar moeten zijn.
Gecombineerd effect
‘De toelating van bestrijdingsmiddelen is op basis van afzonderlijke stoffen, wat heel gebruikelijk is. Bij wijze van analogie: je bent verantwoordelijk voor je eigen huis en niet voor dat van je buren. Als je een chemisch product maakt, wil je natuurlijk dat je alleen gereguleerd en beoordeeld wordt op basis van wat je daadwerkelijk produceert.’
Er kleven echter ook nadelen aan die afzonderlijk beoordeling. Dit wordt duidelijk door te kijken vanuit het perspectief van een waterdier, zegt Visser. ‘Het idee achter de beschermingsnormen is dat ze een soort basisbescherming moeten bieden voor het ecosysteem. En vaak zien we dat de concentraties van alle individuele stoffen binnen de normen vallen. Maar bij elkaar opgeteld overschrijden ze toch het gewenste beschermingsniveau. Die individuele normen zijn dus niet voldoende om de natuur te beschermen omdat die aan alle chemicaliën en schadelijke stoffen tegelijk wordt blootgesteld.’
Vijver: ‘Het leven op het land en in het water is prachtig, en wij maken het kapot.’ Visser: ‘Maar onze atlas is niet bedoeld om schuld of verantwoordelijkheid toe te wijzen. Het gaat om het kwantificeren van risico’s.’ Hij wijst op de enorme verscheidenheid aan levensvormen die worden aangetast door bestrijdingsmiddelen, waaronder ‘alles dat voor een deel van zijn levenscyclus afhankelijk is van water’. Daarbij gaat het onder andere om microben, schimmels, algen, planten, ongewervelde waterdieren, vissen en amfibieën.
Vlooienmiddel
Hoewel het niet de bedoeling is dat bestrijdingsmiddelen in het water terechtkomen, gebeurt dat vanzelf, legt Vijver uit. ‘Laten we huishoudens als voorbeeld nemen: als je een kat of hond hebt, gebruik je waarschijnlijk anti-vlooienmiddel. Je geeft het dier een pil of druppeltjes en dan is het vier weken beschermd tegen vlooien. Het medicijn komt dan in alle weefsels van het dier terecht, maar die residuen zitten ook in alle haren. Dus als het dier haren verliest in de omgeving, komen de chemicaliën in het milieu terecht.
‘Bestrijdingsmiddelen worden uiteraard ook gebruikt door boeren. Om gewassen mee te besproeien of als zaadcoating voor planten, en dan kunnen ze in het water belanden. Het kan ook uitspoelen uit de bodem. Als gemeenten het gebruiken om hun stoepen schoon te maken, komt het uiteindelijk ook weer in het water terecht.’
Visser wijst op nog een andere route die vaak over het hoofd wordt gezien. ‘Veel van deze bestrijdingsmiddelen zijn vluchtige chemische verbindingen. Ze verdampen, en wanneer de atmosferische omstandigheden de dauwpunttemperatuur voor deze chemicaliën bereiken, condenseren ze en vallen ze neer op de grond, net als regen.’
Consensus
Nu de bevindingen openbaar zijn, hebben Vijver en Visser weinig invloed op wat er verder gebeurt. ‘Onze atlas biedt een gemeenschappelijke waarheid voor het maatschappelijke debat, en dat is ook precies ons streven’, zegt Visser. ‘Iedereen kan dingen natuurlijk anders interpreteren vanuit zijn eigen agenda, maar als we het nu tenminste eens kunnen worden over de cijfers, dan kan dat de basis vormen voor een consensus.’
Ook Vijver hoopt op ‘een transparant debat gebaseerd op feiten’. ‘Want als je weet in welke mate de stoffen bijdragen aan toxiciteit, of welke stoffen de beschermingsnormen het meest overschrijden, dan kun je in gesprek gaan met de sectoren die ze gebruiken – en dat kunnen ook emissies van huishoudens zijn. Met deze gegevens kunnen goed onderbouwde discussies worden gevoerd over verantwoordelijkheid en sanering.’
Visser: ‘Nog iets waarover we goed moeten nadenken is het behouden van de kwaliteit van ons water en grondwater voor toekomstige generaties.’
‘We denken altijd aan onszelf en of wij zelf mogelijk vervuild zijn’, zegt Vijver. ‘Maar we denken niet aan de gevolgen voor onze omgeving. Zonder waterleven kunnen wij ook niet blijven voortbestaan.’