‘Blijkbaar kun je ook op vergevorderde leeftijd nog nieuwsgierig zijn, en de behoefte voelen om dingen te ontdekken’, verklaarde Jan Hendrik Oort (1900-1992) vijf jaar voor zijn dood tegen het Parool. ‘Het is wel jammer dat ik binnenkort zal moeten overlijden, en dan de nieuwe ontwikkelingen niet meer meemaak.’
‘Hij was altijd blij met nieuwe ontwikkelingen, en hield niet vast aan zijn eigen overtuigingen’, zo omschrijft zijn oud-promovendus en biograaf prof. dr. Pieter van der Kruit hem. ‘Als er een nieuwe sterrenkundige faciliteit kwam – in de komst had hij meestal de hand gehad – was hij altijd blij dat er nieuwe metingen kwamen. Hij ging graag nieuwe terreinen op. Ook letterlijk: als ergens bordjes met “Verboden Toegang” stonden, dan ging hij er kijken. “Die bordjes zijn er voor de mensen die niet van de natuur houden”, zei hij dan. Hij was een teruggetrokken man. Maar als hij een mening had, liet hij die op zachte toon merken.’
In de biografie komt een oud-student aan het woord: ‘Met wat dichterlijke vrijheid zou ik een college van Oort als volgt kunnen omschrijven. Hij liep stilletjes de collegezaal in, en glimlachte schuchter naar de verzamelde massa van gretige studenten. Hij schraapte zijn keel, opende zijn doosje met wybertjes, deed er een paar in zijn mond, en begon met spreken. Vervolgens draaide hij zich om naar het bord, en stapte over op een fluistertoon. In zijn rechterhand hield hij het krijtje waarmee hij in zijn onleesbare handschrift iets opschreef, en in zijn linkerhand hield hij een wisser waarmee hij datgene dat hij zojuist geschreven had weer uitveegde. Als het college voorbij was, draaide hij zich weer om naar de slaperige menigte, glimlachte hij en verliet hij de collegezaal.’
Waarom kwamen studenten dan toch gretig op zijn colleges af? Omdat hier een genie stond, een van de grootste astronomen van zijn tijd. Uiteraard: degene die had berekend dat er aan de rand van ons zonnestelsel een Oortwolk moest zijn, waar veel van de kometen die we op aarde zien vandaan komen. Maar ook degene die de wiskunde achter de draaiing van de Melkweg had bepaald, en de positie van de zon tot het middelpunt waaromheen gedraaid wordt.
Oort had het vakgebied van de radiosterrenkunde op poten gezet, met behulp van radar-antennes die de Duitsers aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in de Hollandse duinen hadden achtergelaten. Hij was de eerste die stelde dat er donkere materie moest bestaan.
Als je op een donkere avond naar de juiste plek van de sterrenhemel kijkt, kun je met een beetje verrekijker een vlekje zien: de Krabnevel. Als je dat duizend jaar geleden had gedaan, was die nevel er nog niet. Chinese astronomen zagen in 1054 een ‘gastster’ verschijnen op die plek, en Jan Hendrik Oort vogelde samen met de sinoloog Jan Duyvendak uit dat de plostelinge gastster samenhing met de vorming van de Krabnevel. Het was een supernova: een zeer zware ster die aan het einde van zijn levenscyclus ontploft.
Tijdens een meting aan de helderheid van de Krabnevel stelt Oort samen met een collega vast dat de resten van de explosie niet alleen licht uitzenden, maar ook zogeheten synchotron-straling. Dat betekent dat iets in het middelste van die nevel werkt als een reusachtige deeltjesversneller.
Pas tegen de tijd dat Oort met emeritaat ging, werd duidelijk dat het hier om een pulsar moest gaan. De overblijfselen van de ster waren in 1054 zo hard op elkaar geperst dat er een enorm dichte bol overbleef: een theelepeltje neutronenster weegt miljarden kilo’s. Die bol draait elke seconde dertig keer om zijn as als een onvoorstelbare vuurtoren, en elke keer als de aarde in de straal staat, kunnen we de verschillende soorten straling die de pulsar uitzendt meten.
‘De Krabnevel bleek de sleutel voor allerlei fundamentele problemen in de sterrenkunde’, aldus Oort. ‘En van alle reizen die ik als astronoom gemaakt heb, waren die naar deze nevel het meest fascinerend.’
‘Zelf vond hij zijn werk aan de Krabnevel (zie kader) het belangwekkendst’, vertelt Van der Kruit. ‘Hij heeft zelfs nog overwogen om het in zijn afscheidsrede uitsluitend daarover te hebben.’
De biograaf is emeritus hoogleraar sterrenkunde, en schreef eerder al een biografie over Oorts grote voorbeeld Jacobus Kapteyn. ‘“Nou moet je ook Oort doen”, zei men tegen mij.’
Over de vorige Oort-biografie uit 2012 mopperde Mare dat auteur Jan van Evert zich er wat gemakkelijk vanaf had gemaakt. Dat valt niet redelijkerwijs te zeggen over het boek van Van der Kruit. Viereneenhalf jaar werk, 742 pagina’s met uitgebreide beschrijvingen van Oorts correspondentie, de omgevingen waar hij in verkeerde en de mensen met wie hij omging, de integrale tekst van zijn oraties, kinderfoto’s, afbeeldingen uit en uitleg van Oorts wetenschappelijke werk. Geen idee hoeveel mensen er bereid zijn om 154 euro neer te leggen voor zo’n biografie, maar je krijgt wel echt een hoop Oort voor je geld.
Jan Hendrik Oort werd geboren in Franeker, maar verhuisde al snel met zijn vader naar Oegstgeest. Hij ging naar de hbs in Leiden, dat hij met een tien voor wiskunde verliet. ‘Voor tekenen had hij slechts een 5, niet echt een verrassing voor wie zijn krabbels op het bord tijdens colleges meegemaakt heeft’, schrijft Van der Kruit.
Oort gaat in Groningen studeren omdat Kapteyn daar werkt. Hij twijfelt of hij natuurkundige of astronoom moet worden, maar kiest voor het laatste. In brieven naar huis klaagt hij over honger. Het is niet helemaal duidelijk of die veroorzaakt wordt door de Eerste Wereldoorlog of door het feit dat ‘stuurtjes’ in de roeisport traditioneel wat worden uitgehongerd. Daar was hij overigens ook goed in: voor roeivereniging Aegir won hij de Varsity.
Na Groningen werd het Yale, waar hij andermaal moest kiezen: wilde hij een waarnemend astronoom worden, en in Amerika aan de slag, of juist theoreticus? Als hij voor het laatste koos, lag Leiden voor de hand; daar wilde men hem graag hebben.
Maar ja, Leiden…
‘Ik zou me in het oude en ouderwetse Leiden maar opgesloten voelen’, schrijft hij. ‘Ik ben bang om weer tussen de sombere, trage, nergens voor open staande mensen daar te zijn. Het doet me denken aan een gevangenisstraf, alsof er geen uitweg meer is als ik er eenmaal ben.’
Van der Kruit: ‘Hij zag op tegen het ouderwetse en behoudende van Leiden, maar in de tijd dat ik hem kende, was hij altijd enthousiast over die stad. Hij zal er overheen gekomen zijn.’ Oort bleef tot lang zijn na pensioen verbonden aan de Leidse Sterrewacht.
Bij Oorts tachtigste verjaardag sprak astronoom Henk van de Hulst. ‘Oort zei ooit dat je maar één ding tegelijk goed kan doen. Dat advies volgde hijzelf ook. Hij is er echter in geslaagd om heel veel dingen goed te doen op verschillende tijdstippen.’
Pieter van der Kruit, Jan Hendrik Oort – Master of the Galactic System.
Springer, 742 blz. € 154