Terwijl veel van mijn collega’s zich, begrijpelijkerwijs, druk maken over de manier waarop in september het digitale onderwijs moet worden vormgegeven, heb ik me de eerste maanden in de corona-quarantaine vooral druk gemaakt over de vraag wat ik überhaupt zou gaan doen in september.
Mijn vierjarige contract als universitair docent in Leiden loopt eind augustus af. Verlenging is onmogelijk, althans: de universiteit wil geen vast contract geven en volgens wetgeving kan ik niet nog een tijdelijk contract krijgen. Dit was natuurlijk bedoeld om werkgevers te stimuleren mensen vast in dienst te nemen, maar in de praktijk werkt dit aan de universiteit averechts.
Na veel wikken en wegen, en na tien jaar alles te hebben gegeven aan mijn wetenschappelijke carrière wat ik maar kon geven, heb ik besloten er een punt achter te zetten. Het voelt alsof ik een serieuze relatie uitmaak.
In zekere zin was het ook een serieuze relatie. Zonder vast contract was het weliswaar nog niet een verbintenis voor het leven, maar ik hoopte wel dat het minstens een verloving was: ik zag mijn toekomst in de wetenschap.
Altijd méér geven
Alleen: het was een relatie waarin ik altijd méér moest geven, een die me vooral de laatste jaren het gevoel gaf dat ik nooit goed genoeg zou zijn voor een huwelijk. Een relatie waarvoor ik, als ik het écht goed had willen doen, mijn vrienden en familie had moeten opofferen, omdat het al mijn vrije tijd en energie vergde.
Als ik het nog langer had willen proberen, zou ik nu moeten solliciteren op weer een paar jaar als docent (als het me lukte: aan een andere universiteit, waar inwerken weer extra tijd zou kosten, of in Leiden, maar dan had ik wel eerst een half jaar uit dienst moeten gaan). Zonder de garantie dat ik daarna nog mocht blijven.
Dat is immers de praktijk aan alle Nederlandse universiteiten.
Het was zo’n relatie waarvan familie en vrienden zich al langere tijd afvroegen waarom ik er nog mee doorging. Steeds vaker zeiden ze dat hardop, of impliceerden met hun vragen wat ze ervan vonden (‘Maar je krijgt dus niet betaald voor de artikelen die je publiceert? Terwijl je ze in je vrije tijd schrijft? En je moet wel publiceren als je kans wil maken op de volgende baan?’ Of: ‘Heb je na al die tijd nou echt geen uitzicht op een vast contract?’).
En ja, als ik naar vrienden buiten de wetenschap keek, was het wel duidelijk dat die een heel wat gezonder verhouding hadden met hun werk: waardering van de werkgever die perspectief bood en werk verwachtte dat je min of meer kon uitvoeren in je betaalde uren; werk met vakantiedagen die daadwerkelijk opgaan aan vakantie; werk waar je niet eeuwig aan het lijntje wordt gehouden met het idee dat je, als je het maar lang genoeg op tijdelijke contracten volhoudt en bereid bent om van werkgever naar werkgever te gaan (al dan niet in het buitenland) je uiteindelijk wel beloond wordt met een vast contract.
Negatieve signalen
Ik heb mezelf vaak genoeg afgevraagd waarom ik dit eigenlijk zo lang heb volgehouden.
Vooropgesteld: zoals veel relaties begon het heel mooi en veel is ook mooi gebleven. Jarenlang heb ik onderzoek kunnen doen, dat bovendien beloond werd met een doctorstitel. Hierna mocht ik onderwijs geven, waar ik enorm veel plezier aan beleefde, en bovendien kon ik dankzij een beurs een jaar onderzoek doen in de VS.
Ik heb zoveel geleerd, veel inspirerende mensen ontmoet en waardevolle vriendschappen gevormd. Ik had de afgelopen jaren niet willen missen. Ik vond het een groot geluk dat ik betaald werd voor werk dat als een hobby voelde. En dat wás het natuurlijk ook. Die banen – ook tijdelijke – zijn schaars en daarmee een luxe.
Tegelijkertijd zit daar ook het probleem. Er zijn zo veel goede onderzoekers en te weinig middelen. Daardoor moet je er, als je wil blijven, altijd nog een schepje bovenop doen om te laten zien dat je nog iets beter bent dan de rest. Ik merkte de afgelopen jaren dat dit moeilijk vol te houden is, zeker als je nauwelijks betaalde onderzoekstijd hebt.
Ik begon steeds meer te twijfelen of ik in die felbegeerde vaste baan wel op mijn plek zou zijn. Zou deze relatie bij een huwelijk verbeteren, of kon ik beter luisteren naar de negatieve signalen die steeds sterker werden?
Overuren
Ik zie ook bij collega’s in Leiden en aan andere universiteiten hoe moeilijk het is om genoeg onderzoekstijd te vinden. Hoe overwerkt ze zijn om goed onderwijs te kunnen blijven geven. Hoeveel vrije tijd ze erin moeten stoppen.
Daarmee is het een baan geworden die vooral toegankelijk is voor mensen met weinig zorgtaken en een gezondheid die bestand is tegen veel overuren. Een baan voor mensen die financieel het nog wel kunnen uitzingen op parttime aanstellingen en de onzekerheid van tijdelijke contracten. Om verschillende redenen begon dit mij op te breken.
Een ander probleem was dat ik als persoon en als onderzoeker ontwikkelde op een manier die niet past bij de academie zoals deze nu is. In ieder geval niet als je een tijdelijk contract hebt en je dus beter kan voegen naar de dingen die verwacht worden om nog kans te blijven maken op een beurs of een baan.
Pijn
Ik had mijn vrije tijd misschien moeten steken in het schrijven van meer Engelstalige peer reviewed publicaties, maar mij trok het schrijven voor een breder publiek. Ik heb ervoor gekozen mijn eigen tijd te steken in een publieksboek over de vrouwen in mijn eigen Nederlands-Indische familiegeschiedenis.
Ik heb vaak genoeg me afgevraagd of dit een goede keus was. Vanuit mijn academische carrière gezien niet: het is niet het verwachte format en het duurt veel te lang voordat er resultaten worden gepubliceerd. Inhoudelijk gezien had ik me geen mooier en uitdagender project kunnen voorstellen. In de academie is er echter weinig ruimte om af te wijken van de norm, op welke manier dan ook.
Afscheid nemen van een serieuze relatie doet pijn. Ik hoop dat de werkomstandigheden gaan veranderen. Ik zie signalen dat mensen en instellingen serieus proberen de academie ten goede te hervormen. Maar ik ga er niet meer op wachten.
Suze Zijlstra is universitair docent bij de opleiding geschiedenis en werkt aan het boek De voormoeders