Ik vraag me af of de rectores die in 1968 de Nederlandse academie leidden ook zonder hun goegemeente te raadplegen een ingezonden brief schreven waarin ze de aanhoudende studentenprotesten met de meest redelijke argumenten veroordeelden.
Hun collegae in 2024 in ieder geval wel.
Geconfronteerd met aanhoudende protesten om de banden met Israël te verbreken, zijn alle rectores van het land bij elkaar gaan zitten en hebben ze een ingezonden brief geschreven aan Trouw, een epistel dat de annalen van de geschiedenis zal betreden als rouwannonce voor de academische vrijheid.
Het is een dubbele doodzonde, zo eentje waarvan je professioneel misschien maar niet moet herstellen. Ten eerste hebben de rectores de facto een debat dat door ons allemaal gevoerd moét worden klaarblijkelijk in de achterkamertjes van hun bestuursbureaus gevoerd en daar de academische gemeenschap (staf en studenten) volledig buiten gelaten. De daar getrokken conclusies zijn vervolgens gepresenteerd als geldig en geldend voor de hele academische gemeenschap.
Is dit nu dat beroemde open academische debat, waarmee we ons bestaansrecht kracht bijzetten? Een brief als deze, voorafgegaan door een voor ons medewerkers en studenten onzichtbaar en ontoegankelijk proces, heeft onze kernwaarde, de academische vrijheid, met een trefzekere dolkstoot in de longen naar het hiernamaals geholpen. Deze zal nog even pijnlijk rochelen en bloed ophoesten, maar is kassiewijle.
De concrete inhoud van wat onder academische vrijheid valt kan/mag/moet niet in bestuurlijke achterkamertjes worden besloten. Academische vrijheid ligt per definitie bij de leden van de academische gemeenschap zelf- diegenen die zich bezighouden met het creëren en verspreiden van wetenschappelijke kennis en dus óók degenen die géén twee ton of meer per jaar verdienen.
Dan de tweede professionele doodzonde: in expliciete bewoordingen geven onze rectores toe alleen door de knieën te gaan voor de autoriteit van de overheid, ‘als de Rijksoverheid ons dit dwingend oplegt of adviseert (sic!)’. Dat diegenen die zich beroepsmatig beroepen op academische vrijheid (wij dus) daarbij geen rol spelen is tussen de regels door te lezen. Een welgemikte rectorale doodschop à la Ronald Koeman in zijn hoogtijdagen, terwijl de academische vrijheid in een modderige greppel haar laatste adem uitreutelt. Dat werpt toch wel de vraag op waar academische vrijheid in de eerste plaats voor nodig was.
Deze onacademische werkwijze biedt weinig hoop voor de toekomst. De plannen van het nieuwe kabinet zijn potentieel catastrofaal en expliciet zo bedoeld. Er gaat een bloedbad plaatsvinden, met name bij de geesteswetenschappen en met name in Leiden. Maar het is zelfs het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap opgevallen dat de stemmen van protest van onze bestuurders wel heel iel of helemaal niet weerklonken toen elke andere sector in Den Haag op deuren bonsde om de ellende voor de eigen sector te minimaliseren.
Waar waren, waar zijn onze bestuurders? Waar is de urgentie? Waarom zie ik hen niet alle Haagse deuren platlopen? Waarom hoor ik hen niet over het belang van solidariteit en academische gemeenschap? In plaats daarvan slechts een ingezonden brief in Trouw die van de academische vrijheid een schijnvertoning maakt.
Wellicht hebben onze bestuurders hun verlies al genomen en houden ze zich verder bezig met het bèta, medisch en ingenieurswezen. Een mooie beloning voor de technische universiteiten die de afgelopen jaren immers al verschillende dolken in de rug van de academische solidariteit hebben geplant, wellicht gesterkt door de wetenschap dat zowel de geschiedenis (sla Het horzelnest van Willem Otterspeer er maar op na) als onderzoek leren dat ingenieurs minder problemen hebben met autoritair bestuur. Met als gevolg dat individuele wetenschappers en actiegroepen als WOinActie de honneurs (weer!) moeten waarnemen, waar onze bestuurders afhaken. Met dit soort hoeders van de academische vrijheid heb je geen vijanden meer nodig. En ook geen academische vrijheid.
Remco Breuker is hoogleraar Koreastudies