Mijn eerste, echte, wetenschappelijk verantwoorde paper wordt deze week gepubliceerd. Om dit te vieren ga ik een presentaartie geven, compleet met taart, taartdiagram en een legendarische, in radioactieve modder besmeurde Chinese mijnwerker.
Het onderzoek ging over de milieuschade die optreedt bij de productie van neodymiummagneten, waarvan de grondstof voor 86 procent uit één tamelijk radioactieve Chinese mijn komt. Jaren geleden had ik via Google een bijpassend plaatje gevonden. Omdat ik vervolgens bij presentaties die Chinees te pas en te onpas liet opdraven is hij ondertussen een running gag geworden onder mijn mede-promovendi.
Dus nu heb ik een speciale taart besteld, waar de resultaten van mijn onderzoek in de vorm van een taartdiagram op staan. En in het midden van de taart: een marsepeinen Chinees, die met een grote chocoladeschep een gat aan het graven is. Besmeurd in eetbare modder en spikkeltjes felgroene gelei.
Ik was overigens al langer van plan mijn collega’s met een speciale taart te verblijden, al was mijn eerdere plan nét iets te morbide om daadwerkelijk uit te voeren.
Ik was namelijk een half jaar geleden van mijn fiets gereden. Door een scooter, en niet zo maar een scooter, nee, nu net door die ene zeldzame scooter die voor de verandering géén takkeherrie maakt, waardoor ik nietsvermoedend en niet achteromkijkend afsloeg, precies op het moment dat deze mythische, fossiele brandstof slurpende eenhoorn mij inhaalde. Terwijl mijn hoofd met een perfect pisboogje op de stoeprand afstevende, had ik precies genoeg tijd om het op dat moment veruit meest relevante concept in mijn geest te kunnen vormen: shit.
De volgde ochtend lag ik in een operatiekamer van het LUMC. Een nacht aan tests had uitgewezen dat de linkerkant van mijn gezicht op vier plaatsen gebroken was, tot aan een geplette sinusholte en een botsplinter bij mijn oog aan toe. Er moest nodig geopereerd worden, wil ik maar zeggen.
De anesthesiste legde nog een dekentje over me heen en waarschuwde me zoetsappig dat ze de verdoving ging toebrengen. ‘Over een minuut of wat is het net alsof je een paar biertjes gedronken hebt. Maak je geen zorgen, dat hoort erbij.’
Nog geen twee tellen later leek het alsof iemand mijn hoofd in een doortrekkende wc-pot had gehangen. ‘Ik weet niet wat jullie meestal drinken,’ stamelde ik, ‘maar dit is dus echt geen bier’.
‘Zei ik bier?’ lachte de anesthesiste lieftallig. ‘Ik bedoelde natuurlijk morfine. Slaap lekker!’
Het volgende moment werd ik wakker, en voelde mij fantastisch. Een arts kwam binnenlopen. Ik riep gelijk ‘HOI DOCTOR!’ De arts antwoordde: ‘Jij bent stoned.’ Ze keek me nog even aan, leek toen in het diepst van haar studententijdherinneringen te graven en corrigeerde zichzelf. ‘Niet stoned. High.’
Ze porde professioneel in mijn wang. ‘Jij hebt ongelooflijk geluk gehad meneer Sprecher’, sprak ze, meer tegen zichzelf dan tegen mij. ‘Twee centimeter hoger en je was dood geweest.’
Dat leidde tot een enigszins morfine-gekleurd introspectiemomentje. Want wat als ik nou daadwerkelijk dood was geweest? Dan hadden ze vast een jaarlijkse prijs voor mij ingesteld. Een paar honderd euro voor een of andere derdewereldstudent. Maar nu leefde ik nog, ergo, ik zou zelf maar iets moeten verzinnen. De jaarlijkse Benjamin-is-toch-niet-dood-taart, voor de promovendus die de paper met – compleet willekeurig – de langste titel wist te publiceren. De wondere wereld van morfine. Een paar dagen later was het idee alweer wat minder briljant.
Een beetje morbide blijft het wel. De Chinees, die besmeurd in radioactieve modder zwoegt om mijn onderzoeksveld een beetje boeiend te houden: ik heb een taart aan hem opgedragen. Lachen-gieren-brullen natuurlijk, maar in het echt is hij allang dood.
Benjamin Sprecher is promovendus bij het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden