De decaan van de Faculteit Geesteswetenschappen was deze week door de sollicitatiecommissie uitverkoren om mij het slechte nieuws te vertellen dat ‘álle andere kandidaten met kop en schouders boven mij uitstaken’. Dat ik daarom al vóór de eerste ronde afviel voor een baan waarop heel veel mensen niet hadden gesolliciteerd omdat ze dachten dat hij voor mij bedoeld was. Hij wilde me ook graag de namen voorlezen van de kandidaten die wel door waren. Het zou me verbazen hoe nauw ik met die mensen samenwerkte!, glunderde hij.
Al vijftien jaar werk ik gratis, onder andere als (bijzonder) hoogleraar, voor deze universiteit - ik kan me dat permitteren omdat mijn werkgever, het Meertens Instituut, mij dat toestaat. Ik vond dat leuk om te doen: ik gaf ongeveer drie colleges per jaar, ik heb studium generales verzorgd, en een MOOC, heb meerdere NWO-projecten binnengehaald, promovendi begeleid, er zijn postdocs speciaal voor mij naar Leiden gekomen en zelfs een deel van mijn onderzoek heb ik hier gedaan.
Dat me geregeld door mensen hier ter stede werd verteld dat het natuurlijk een hele eer voor mij was dat ik zomaar in Leiden kon werken, nam ik voor lief. Ik deed het omdat ik het interessant vond en omdat men mij veel beloftes deed toen ik na een jaar of zeven vertelde dat ik eigenlijk wel graag wat meer bij het onderwijs betrokken wilde zijn, dat ik misschien wel een klein baantje wilde. Er was nog geen geld, beweerde de toenmalig directeur, maar áls er ooit een geld kwam, dan was ik natuurlijk de aangewezen kandidaat. Toen mijn vrouw - zij werkt hier helaas ook - twee jaar geleden een droombaan in Barcelona kreeg aangeboden, werden wij zo over de streep getrokken om te blijven. Het zou immers allemaal ooit goed komen, dat werd ons beloofd.
Ik had immers al een nulaanstelling, men hoefde er alleen nog geld bij te vinden. Of ik zou in een bestaande vacature kunnen vallen. Ik hoefde daarvoor niet te solliciteren, zei de toenmalige directeur van de onderzoeksschool, zij zouden de documenten wel klaarmaken. Maar nee, werd het later, ik moest toch solliciteren, het moest wel eerlijk blijven. Ik heb de beloftes allemaal geloofd. Had ik dat maar niet gedaan.
Het ging uiteindelijk over een vacature Nederlandse Taalkunde. Ik houd van dat vak, ik geloof dat ik warempel ook wel wat beteken in dat gebied, en dat bijvoorbeeld de andere hoogleraren bij Nederlands mij graag zagen komen. Toen vorig jaar een internationaal congres voor neerlandistiek in Leiden neerstreek, noemde de rector één “Leidse” neerlandicus. Dat was ik.
Het vakgebied verkeert ook in nood. Op de middelbare school wordt het over het algemeen niet erg aantrekkelijk gemaakt, waardoor er te weinig studenten komen, wat op den duur weer invloed heeft op het schoolvak. Ik had graag willen proberen daar iets aan te doen.
Maar omdat de vacature pas werd opengesteld toen er weer een nieuwe wetenschappelijk directeur van de onderzoeksschool was - de directeuren volgen elkaar op de universiteit op als verstopeitjes bij het paasontbijt - waren de regels ineens weer allemaal anders. En zo eindigde ik dus bij de decaan die me doodgemoedereerd vertelde dat ik natuurlijk moest begrijpen dat die anderen echt duizelingwekkend veel beter waren. (Hij zei dat echt, duizelingwekkend.)
Ik heb overigens de laatste dagen navraag gedaan bij collega’s van universiteiten uit binnen- en buitenland – inclusief universiteiten die hoger op allerlei rankings staan dan Leiden. Er was niemand die vond dat ik inderdaad ver onder de andere kandidaten stond. Wie dat wil kan een en ander zo inzien.
Daarna trok ik naar de nieuwe directeur, die me belerend toesprak dat dat ik moest leren dat andere mensen nu eenmaal beter zijn dan ik.
Ik wil dat natuurlijk graag geloven, vooral in Leiden is iedereen doorgaans beter dan ik. Waarom mij dan in het verleden zoveel is voorgespiegeld - er zijn in ieder geval af en toe getuigen bij geweest toen directeuren verklaarden iets voor me te willen doen -, waarom ik überhaupt werd aangemoedigd om te solliciteren, ik weet het niet.
Als het de bedoeling had om mij te kwetsen, dan is het glorieus gelukt. Ik ben zeer gekwetst. Begrijp me goed: ik vind niet dat ik door voor Leiden te werken recht heb verworven op enigerlei tegenprestatie. Als men mij niet ziet zitten, zijn daar vast goede redenen voor. Maar ik zou denken dat ik wel het recht had verworven op een redelijke afhandeling van mijn dossier; dat men mij op zijn minst de kans had gegeven mij nader te presenteren.
Voor mij is loyaliteit belangrijk. Ik geloof dat ik altijd loyaal ben geweest aan de universiteit hoewel die me weinig gaf behalve vage verwachtingen. Ik mag natuurlijk nog gratis blijven werken, nog vorige week drukte het Leidse Online Learning Lab me af op de voorkant van hun folder. Maar ik denk niet dat ik dat nog wil voor een club die mij zonder noodzaak inwrijft dat mijn werk niet aan die hoge Leidse standaarden voldoet.
Ik heb een voordeel. Ik kan weg. Ik hoef me de glimlach van de decaan of de levenslessen van de wetenschappelijk directeur niet te laten welgevallen. Ik doe dus niks meer voor Leiden. Daarom is dit mijn laatste column.
Marc van Oostendorp is senior-onderzoeker op het Meertens Instituut
De universitaire twitteraars hadden het nieuws nog niet helemaal meegekregen en/of moeite met Afrikaans.