Met brakke oogjes je tas (het liefst van The North Face) pakken met twee studieboeken, een pakje sigaretten, een met water gevulde Dopper, een pakje brood (of nee, laat maar, deze is beschimmeld, ik haal wel een tosti) en je LU-pas voor een dagje in de universiteitsbibliotheek. Het is allemaal zo vanzelfsprekend; rite de passage van elke Leidse student die de UB ontdekt heeft. Soms duurt deze ontdekking wat langer dan gepland, maar als je dit gemeengoed eenmaal kent, is het net alsof je een hondje bent dat zich een vast plasplekje heeft eigengemaakt.
Voor onze generatie is het vanzelfsprekend, maar bij de stichting van de universiteit was een bezoekje aan de bieb wel iets anders, zo las ik dit weekend in het mieterse boek The Library: A Fragile History van Andrew Pettegree en Arthur der Weduwen. Het verblijdde me dat de Leidse bibliotheek er uitgebreid in werd beschreven. Helemaal gezien die alledaagsheid van zo’n UB-bezoekje nogal verschilde met tegenwoordig.
Ik noem maar: aan het begin van zeventiende eeuw waren de openingstijden nogal karig en golden er heel wat regeltjes voor bezoekers. Waar nu de bibliotheek vrijwel dagelijks tot middernacht open is, konden studenten er in het jaar 1630 maar vier uurtjes terecht, verdeeld over twee dagen. In die tijd lees je hooguit enkele hoofdstukken – als je al toegang kreeg tot het boekwerk dat je zou willen bestuderen. Dat zat namelijk vast aan kettingen en de kans was groot dat iemand anders het aan het doorbladeren was. Bijkomend nadeel: je moest ook nog eens staan.
Boeken waren schaars en vooral heel duur, de boekdrukkunst stond nog in de kinderschoenen. Vandaar dat het handeltje in uittreksels en aantekeningen van boeken heel aardig liep. Er waren toen dus eigenlijk al een soort SIL-verslagen zoals we die nu hebben.
Nee, studeren in de universiteitsbibliotheek was vrijwel onmogelijk in die tijd, hoewel gekibbel en gebrul van samenzittende cordialen en disputen toenmalige studenten dan weer vreemd was. Ironisch genoeg had dat tot begin achttiende eeuw wel gemogen, gezien toen pas de stilteregel in bibliotheken ingevoerd werd.
Paradoxaal genoeg werden de bibliotheken later in de achttiende eeuw steeds meer gezien als een plek om samen te komen waardoor de steeds groter wordende boekencollecties aan de achterkant secundair werden. Boeken als accessoires, zal ik maar zeggen, terwijl mannen zich hadden opgekalefaterd met pruiken en veelkleurig kledij om samen wat af te ouwehoeren.
Ik spreek best veel mensen die anno nu vrijwel hetzelfde doen: ze doen hun best qua voorkomen voordat ze naar de UB gaan, gekleed alsof het een soort modeshow is.
Daar heb ik mezelf ook weleens schuldig aan gemaakt. Maar ja, als niemand je versiert, kun je het net zo goed zelf doen. Die ervaring van een universiteitsbibliotheek is voor studenten dus eigenlijk niet veranderd.
Olaf Leeuwis is student International Relations