Nieuws
Slachtoffers affaire Hofman stappen uit anonimiteit: ‘Het gaat niet over wangedrag’
De universiteitsraad heeft te weinig oog voor de slachtoffers van het wangedrag van de archeologen Corinne Hofman en Menno Hoogland. Dat stellen twaalf klagers in een kritische brief aan de raad. ‘De misstanden spelen een ondergeschikte rol.’
Sebastiaan van Loosbroek
woensdag 9 oktober 2024
Het portret van Corinne Hofman wordt opgehangen in de Senaatskamer van het Academiegebouw, maart 2018. Foto Marc de Haan

In mei publiceerde de Leidse universiteit een vernietigend onderzoeksrapport waaruit bleek dat de twee archeologen zich decennialang hebben schuldig gemaakt aan ernstig sociaal grensoverschrijdend gedrag. Ook vond de interne onderzoekscommissie het ‘aannemelijk’ dat het duo de wetenschappelijke integriteit schond. Het college van bestuur startte daarop een ontslagprocedure tegen Hofman, waarvan de zaak op 10 oktober bij de kantonrechter dient.

De onderzoekscommissie heeft het rapport onder meer gebaseerd op verklaringen van negentien melders, de directe slachtoffers van de gedragingen van het archeologenkoppel. Twaalf van hen – (oud-)studenten en (oud-)medewerkers – hebben onlangs een brief geschreven aan de universiteitsraad, waarin zij kritisch zijn op hoe de raad met de kwestie omgaat. In de oorspronkelijke brief staan ook de namen van de twaalf klagers, waarmee zij voor de universiteitsraad dus uit de anonimiteit zijn getreden. Mare heeft een versie in handen waaruit de namen zijn verwijderd.

‘Studenten en jonge onderzoekers, ieder met hun eigen set aan negatieve ervaringen, zijn de dupe geworden van structureel ongewenst gedrag en schendingen van de wetenschappelijke integriteit’, schrijven de klagers. ‘Het is daarom moeilijk om te zien dat het in de reactie van de universiteitsraad in deze casus vooral veel om secundaire aspecten heeft gedraaid.’

Onder de bus

Als voorbeeld noemen de klagers de bespreking van de kwestie in de universiteitsraadsvergadering van 8 juli, waarvan Mare op 10 juli verslag deed. In die vergadering had raadslid Victor van der Horst kritiek op collegevoorzitter Annetje Ottow, die een interview aan NRC had gegeven ‘nog voordat de zaak bij de rechter is geweest’.

Van der Horst opperde dat ze Hofman daarmee ‘onder de bus’ heeft gegooid. ‘Dat is heftig.’ Ook zei hij signalen te hebben ontvangen van medewerkers die zich ‘door deze gang van zaken onveilig voelen’.

‘Wij misten in de reacties van de raad een moment van stilstaan bij de slachtoffers van deze misstanden’

Ook had de raad kritiek op het besluit van het college om Hofman te ontslaan, terwijl de onderzoekscommissie ‘heling voor alle betrokkenen, inclusief de twee medewerkers in kwestie’ voorstelde. ‘Door verder te gaan dan de commissie is wel degelijk bij bepaalde medewerkers een gevoel van onveiligheid ontstaan’, zei raadslid Joost Augusteijn toen.

‘Het lijkt alsof er in deze zaak een overreactie van het college is geweest.’

Daarnaast maakte de raad zich zorgen over de werkwijze van de onderzoekscommissie. Zo zijn er klachten tegen Hofman van dertig jaar geleden in het onderzoek meegenomen, terwijl in de universitaire klachtenregeling ongewenst gedrag staat dat een klacht binnen een jaar na een incident moet worden ingediend. ‘Is dat eerlijk?’ vroeg Van der Horst zich af.

Problematisch

Maar met die kritiek gaat de medezeggenschap voorbij aan het lot van de slachtoffers, vinden de briefschrijvers. ‘Wij misten in de reacties van de raad, zoals beschreven in Mare, een moment van stilstaan bij de slachtoffers van deze misstanden en een diepere reflectie op en vragen naar de schade die aan studenten, stafleden en de wetenschap is aangericht door de in het rapport beschreven misstanden.’ Ook benadrukken de klagers dat ‘zowel op persoonlijk als professioneel vlak de schadelijke impact van onze ervaringen met persoon A (Hofman, red.) zeer groot was en daarnaast, helaas, tijdens dit proces hernieuwd is’.

‘Sociale veiligheid (…) en samen nageleefde wetenschappelijke normen en waarden zijn van levensbelang voor de wetenschap’, schrijven ze. ‘Juist daar ging het ons als melders om. Dat het hier structureel aan schortte in de werkwijze van persoon A komt helder terug in het onderzoeksrapport.’

Dat het daar in de raad nauwelijks over gaat, vinden de melders problematisch. Ze verwijten de universiteitsraad vooral te focussen op ‘hypothetische kwesties over de onderzoeksprocedure zelf’, waardoor ‘de daadwerkelijke misstanden en de impact ervan een ondergeschikte rol zijn gaan spelen in deze discussie’.

De klagers roepen de raad op om ‘de focus te veranderen’ en ‘nogmaals goed naar de inhoudelijke beschrijvingen en de hoofdconclusies van het rapport te kijken en op basis hiervan verder te praten’ met ‘het college van bestuur en de bredere academische gemeenschap’.

Mare vroeg universiteitsraadsvoorzitter Pauline Vincenten in hoeverre de raad het eens is met de kritiek van de klagers en of ze de klagers al van een reactie heeft voorzien. ‘De universiteitsraad richt zich op algemene procedures en het universitaire beleid, niet op individuele casussen’, reageert Vincenten. ‘Dat is de rol van de raad. Dat heb ik de klagers laten weten kort nadat we de brief hebben gekregen.’