Maandagmiddag bleek in de rechtbank in Amsterdam eens te meer dat de Universiteit Leiden en het van wangedrag beschuldigde archeologenkoppel Corinne Hofman en Menno Hoogland lijnrecht tegenover elkaar staan. Dit keer moet de rechter zich buigen over het verzoek van de archeologen om een voorlopig getuigenverhoor.
Vorig jaar mei werden de archeologen in een onderzoeksrapport beschuldigd van wetenschappelijk wangedrag en machtsmisbruik. Verklaringen van 37 informanten, onder wie negentien melders, elf vakgenoten en drie (voormalig) bestuurders schetsten een schrikbewind dat ruim dertig jaar kon voortduren.
De archeologen willen echter een getuigenverhoor afdwingen omdat tal van vragen volgens hen onbeantwoord zijn gebleven. In het verzoekschrift van hun advocaat Petra Charbon staan ze opgesomd, onder meer: ‘Hoe kan het dat er voor 2023 nooit eerder met Hofman en Hoogland is gesproken over mogelijk ingediende klachten, ook niet door de decaan?’ ‘Waarom zijn Hofman en Hoogland de facto nauwelijks gehoord?’ ‘Waarom zijn er geen verslagen gemaakt van de gesprekken met hen?’ ‘Waarom zijn de speciaal daartoe ingerichte klachtenprocedures niet gebruikt?’
Middels een voorlopig getuigenverhoor hoopt het duo ‘erachter te komen wat hier is gebeurd, hoe dat is gegaan en waarom’, aldus de advocaat. Daarvoor willen ze negen getuigen oproepen: de drie leden van de onderzoekscommissie, rector Hester Bijl, collegevoorzitter Annetje Ottow en voormalig vice-voorzitter Martijn Ridderbos, archeologiedecaan Jan Kolen en oud-rectoren Carel Stolker en Paul van der Heijden.
In januari zeiden de oud-rectoren tegen Mare te willen meewerken, maar de rest weigert. Maandagmiddag lichtten hun advocaten bij de rechter toe waarom. ‘De onderzoekscommissie heeft op transparante wijze verantwoording afgelegd, er heeft hoor en wederhoor plaatsgevonden en de bevindingen zijn zorgvuldig weergegeven’, zei advocaat Sacha Krekel namens de bestuurders. Volgens hem zijn de vragen die Hofman en Hoogland hebben niet relevant, omdat zij ‘geen feiten, maar meningen en redeneringen’ boven tafel zouden willen krijgen. ‘Daar is een voorlopig getuigenverhoor niet voor bedoeld.’
Als het verhoor er komt, leidt dat er mogelijk toe dat ‘de leden van de onderzoekscommissie onder ede zouden moeten verklaren over zaken die hen in vertrouwen zijn medegedeeld’, vulde de advocaat van de onderzoekscommissie Björn Schouten aan. ‘De informanten verdienen bescherming. Aan hen is vertrouwelijkheid toegezegd, die voor hen voorwaarde was om aan het onderzoek mee te werken. Zij voelden zich niet vrij om zonder deze toezegging van vertrouwelijkheid vrijuit en zonder vrees voor repercussies te spreken.’
Verzet
Volgens hem moet ‘voorkomen worden dat informatie die in vertrouwen is gedeeld, in een getuigenverhoor alsnog openbaar zou moeten worden gemaakt’, anders vreest hij dat ‘de bereidwilligheid om mee te werken aan onderzoeken als deze sterk afneemt’. Het is ‘in het maatschappelijk belang dat de toegezegde vertrouwelijkheid wordt gerespecteerd en dat de leden van de onderzoekscommissie niet worden gedwongen om als getuige te verklaren over wat hen in vertrouwen is verteld’, aldus Schouten.
De advocaat van de archeologen ziet dat anders. ‘Wat is erop tegen de genoemde getuigen ten behoeve van waarheidsvinding onder ede te laten horen? Waarom dat enorme verzet? Waar zijn de universiteit, de onderzoekscommissie en de decaan bang voor?’
Charbon betoogde dat haar cliënten tot op de dag van vandaag ‘niet weten wat er allemaal is besproken met alle betrokkenen’. Dat is een ‘grove schending van het hoor-wederhoorbeginsel en een van de bezwaren tegen de manier waarop het onderzoek is gedaan’. Hofman en Hoogland hebben er ‘enorm veel belang’ bij dat alle beschikbare informatie wordt verzameld en geopenbaard. ‘Ze hebben gewoonweg het recht om informatie te krijgen, ook middels getuigenbewijs.’
Als aan het eind van de zitting ook Menno Hoogland het woord neemt, breekt hij. ‘Mijn vrouw Corinne, nu arbeidsongeschikt en daarom niet hier aanwezig, is nog slechts een schim van de krachtige vrouw die zij was.’ Volgens hen heeft de onderzoekscommissie veel te weinig met hun wederhoor gedaan, vervolgt hij. ‘Van de 252 klachten werden er tijdens het wederhoor slechts 23 aan Hofman voorgelegd en 13 aan mij. Naderhand mochten we tegenbewijs aanleveren ter aanvulling op het mondelinge verweer. Dit deden we in de vorm van een document met een overzicht van alle 252 klachten, ons weerwoord op elke klacht, uitleg over context en achterliggend bewijs als e-mails, brieven, gespreksverslagen, dagrapporten en foto’s. De commissie schuift dit verweer zonder nadere toelichting terzijde als niet of nauwelijks relevant.
‘Er is een verwoestende bom gelegd onder onze carrière en goede naam. Er zijn zoveel vragen, er is zoveel onduidelijk en wij hebben zoveel informatie niet gekregen. Wij willen de onderste steen boven, en daarvoor is het nodig dat getuigen worden gehoord.’
Tot slot houdt de voorzitter van de onderzoekscommissie, Yvonne Erkens, een vurig betoog. ‘Wij hadden en wij hebben geen agenda en houden niets onder de pet, daar hebben wij geen enkel belang bij. Wat wij konden delen, hebben we gedeeld: we hebben de verklaringen gestuurd en een aantal stukken ter inzage voorgelegd. Alles wat we wilden zeggen, hebben we opgeschreven in een rapport van vijftig bladzijden. Dat hadden we veel korter kunnen houden, maar we hebben ervoor gekozen zo zorgvuldig mogelijk inzicht te geven in onze werkwijze.’
Het feit dat de onderzoekscommissie persoonlijk door de tegenpartij aansprakelijk is gesteld, heeft ze als intimiderend ervaren. ‘De suggestie dat de commissie iets onrechtmatigs heeft gedaan, vind ik absurd. Laten we hier alsjeblieft niet nog meer tijd en geld uit publieke middelen aan besteden. Het is een jaar geleden dat we het rapport afrondden, en we zitten nog steeds midden in een strijdtoneel.’
De rechter vatte de zitting kernachtig samen: ‘Het is volstrekt helder dat de zaak enorm hoog is opgelopen en dat de belangen aanzienlijk zijn. Het staat u natuurlijk vrij om op de gang nog met elkaar te spreken en te kijken of er ook nog een andere oplossing denkbaar is.’
Daar kwam het niet van. Over zes weken doet de rechter uitspraak.