Columns & opinie
Postdoc-stress: in de grote academische afvalrace ben ik ‘not a girl, not yet a woman’
Het is triest maar ook troostend: mocht het straks onverhoopt niet lukken om een volgende stap te zetten op de universitaire carrièreladder, dan is dat in ieder geval niet per se te wijten aan je eigen falen.
Josette Daemen
donderdag 28 november 2024

Een wezenlijk kenmerk van het dierlijk organisme is dat het zich ontwikkelt door de tijd heen. Van kikkerdril tot kikkervisje, van kikkervisje tot kikker. Van eitje tot rups, van rups tot pop, van pop tot vlinder. Van baby tot peuter, van peuter tot kleuter, van kleuter tot kind, van kind tot puber, van puber tot adolescent, van adolescent tot volwassene.

Ook het leven van de academicus wordt gekenmerkt door verschillende ontwikkelingsstadia. Idealiter gaat het als volgt: van student word je promovendus, van promovendus schop je het tot universitair docent, van universitair docent word je bevorderd tot universitair hoofddocent, van universitair hoofddocent transformeer je tot hoogleraar en tot slot verdwijnen ook je kieuwen. (Of was dat nou bij het kikkervisje? Verwarrend allemaal.)

Niet iedereen weet dat er tussen ‘promovendus’ en ‘universitair docent’ ook nog een extra fase mogelijk is, een soort intermezzopositie voor academici die de metamorfose tot doctor reeds hebben doorgemaakt maar voor wie een permanente aanstelling bij de uni er nog niet in zit. Ik heb het over de positie van de ‘postdoctoraal onderzoeker’, kortweg ‘postdoc’.

Zelf ben ik nu al een tijdje postdoc en het bevalt me aardig. Met die doctorstitel op zak heb ik toch een stuk meer zelfvertrouwen dan tijdens mijn PhD, en ik heb meer tijd voor onderzoek dan collega’s die boven mij staan in de academische rangorde.

Tegelijkertijd heb je als postdoc binnen de universitaire gemeenschap ook een wat vage status. Je bent toch een beetje not a girl, not yet a woman, om met Britney Spears te spreken. Wel dr., geen prof. Wel een baan, geen vast contract. Eerder een kikker dan een kikkervisje, maar wel een waaraan nog zo’n gênant stukje staart vastzit.

Of jij in de academische stoelendans een zetel weet te versieren, hangt grotendeels af van het toeval

Overigens, nu we het toch weer over die kikkers hebben: vergelijken we de kikkervijver met de academische jungle, dan kunnen we tussen beide biotopen ook nog een wat grimmiger parallel ontwaren. Net zoals er van de duizenden eitjes in een klomp kikkerdril maar een deel het schopt tot kikkervisje, er van die kikkervisjes maar een fractie uitgroeit tot een klein kikkertje, en daarvan ook weer de meerderheid wordt opgevreten door snoeken en reigers en egels voordat die kleine kikkerlijfjes ook maar goed en wel hun laatste stukje staart hebben afgeworpen – zo vinden lang niet alle PhD’s een postdoc, krijgt niet elke postdoc een baan als universitair docent, wordt niet iedere UD ook universitair hoofddocent, en lukt het slechts een deel van de UHD’s om zo’n felbegeerd hoogleraarschap te bemachtigen voordat een egel ze te grazen neemt of het noodlot anderszins toeslaat.

Als (would-be) wetenschapper kun je daar best mismoedig van worden, en soms ben ik dat ook. Tegelijkertijd denk ik dat je het allemaal al een stuk draaglijker kunt maken voor jezelf door je te verlossen van de illusie dat die grote academische afvalrace een perfect meritocratisch proces zou betreffen. Natuurlijk: hard werken, gedegen onderzoek doen, goed onderwijs geven – het zijn noodzakelijke voorwaarden voor wie het wil maken binnen de wetenschap. De ellendige waarheid is echter dat hard werken, gedegen onderzoek doen, en goed onderwijs geven nog steeds geen carrière aan de universiteit garanderen. Daarvoor zijn er simpelweg te weinig van die banen. Of jij in die hele academische stoelendans steeds een zetel weet te versieren of niet, hangt dus grotendeels ook gewoon af van het toeval.

Behalve triest is die conclusie ook bevrijdend. Want mocht het straks onverhoopt niet lukken om een volgende stap te zetten op de universitaire carrièreladder, dan is dat in ieder geval niet per se te wijten aan je eigen falen. Zuur zal het blijven, maar een mislukkeling hoef je je niet te voelen.

In de tussentijd geldt voor postdocs en iedereen op andere treden van de academische ladder hetzelfde devies als voor rupsen, kikkervisjes, en kleuters die de stoelendans spelen: probeer er maar gewoon van te genieten zolang het duurt.

Josette Daemen is postdoctoraal onderzoeker aan het Instituut Bestuurskunde van Universiteit Leiden