‘Ben je doof, ofzo?’
Die eindeloos gestelde vraag uit mijn jeugd klonk vaak nadat ik voor een derde of vierde keer aan iemand vroeg een zin te herhalen. ‘Ja’, antwoordde ik dan, waarna ik mijn gehoorapparaten tevoorschijn haalde.
‘Oh, sorry!’
Geboren met een gehoorbeperking heb ik als kind het nodige commentaar voorbij (in hoeverre ik dat kan) horen komen. Je leert erom te lachen, en dat doe ik als 24-jarige nog steeds. Zelf maak ik ook voortdurend grappen over mijn doofheid en word regelmatig om mijn zelfspot geprezen. Maar soms is het niet grappig. Dan moet ik na de lacherige opmerking ‘laat maar, zij hoort toch nooit wat’ van een van mijn teamgenoten tijdens de hockeytraining toch vluchtig het vocht uit mijn oog vegen.
Dat ik slechthorend ben, is toevallig ontdekt. Telkens als mijn moeder me riep om me klaar te maken voor school, negeerde ik haar. Ik was nog niet klaar met spelen en had geen zin om naar school te gaan. Als ze dan boos naar me toekwam, loog ik op onschuldige toon dat ik haar niet had gehoord.
Stand-in-de-mand
Dat moet ongeloofwaardig geklonken hebben - mogelijk omdat de rest van Rotterdam haar wel kon horen - en zo belandde ik bij het Auris Audiologisch Centrum. Daar bleek dat ik met mijn linkeroor maar 80 procent en met mijn rechteroor 75 procent kon horen. Niet genoeg om gehoorapparaten echt nodig te hebben, wel genoeg voor mijn moeder om te eisen dat ik die toch kreeg. Achteraf gezien een goede keus, want binnen tien jaar daalde het gehoor aan beide oren naar 50 procent.
Hoewel ik op school gelukkig nooit ben gepest, bracht mijn slechthorendheid zeker uitdagingen met zich mee. Zo heb ik me eens de hele pauze verscholen gehouden, omdat niemand mij kon vinden bij verstoppertje en ik niet gehoord had dat de zoeker de handdoek in de ring had gegooid. Met stand-in-de-mand werd ik meteen afgegooid omdat ik mijn naam verkeerd had verstaan (en huilde ik hard omdat ik dat niet eerlijk vond).
Maar nog vervelender dan de misverstane gesprekken en het vragen om herhalingen, was de voor mij bekende reactie ‘Pfff, laat ook maar zitten’. Die gaf me het gevoel dat ik er niet toe deed, alsof ik alleen maar een last was voor anderen.
Daarin ben ik niet alleen.
Psycholoog Brenda da Silva zag tijdens haar onderzoek regelmatig dat herhaling vermoeiend is voor zowel goed- als slechthorende kinderen. ‘Ze willen met elkaar in gesprek, maar op een gegeven moment geven ze het gewoon op’, vertelt de promovendus, die de interactie tussen kinderen op schoolpleinen bestudeerde. ‘Het goedhorende kind denkt: ik wil niet meer met jou praten, want jij begrijpt mij toch niet, dus dan doe ik geen moeite meer. Het slechthorende kind zoekt ook geen contact meer met de leeftijdsgenoot, want die heeft hen al afgewezen, genegeerd of verkeerd begrepen.’
Dat gedrag is zowel bij de kleuters - tussen drie en zes jaar - als bij de oudere kinderen tot elf jaar te zien. ‘Kleuters willen gewoon rondrennen en geen tijd besteden aan elkaar proberen te begrijpen. De relatie wordt al snel opgegeven als het in de communicatie misloopt. Bij de oudere kinderen zie je dat ze het vooral vermoeiend vinden om zich te moeten herhalen. Aan de andere kant vindt het slechthorende kind het óók vermoeiend, omdat kinderen zich wel herhalen, maar vaak met hun gezicht van hen af gedraaid, waardoor liplezen onmogelijk is. Ze krijgen niet aangeleerd hoe je het best kunt communiceren met slechthorenden.’
Butterfly
Dat gedrag komt me bekend voor. Inmiddels heb ik geleerd op welke momenten ik ermee wegkom als ik gewoon lach en knik. Als jij je best niet doet om je verstaanbaar te maken, doe ik ook niet meer mijn best om het te verstaan.
‘Dat je ervoor kiest om te lachen en te knikken, is ook gewoon menselijk gedrag’, reageert Da Silva. ‘Ik doe dat soms ook. Bij kleuters zien we dat gedrag niet per se, die rennen gewoon weg als ze iets niet verstaan. Maar ik zag zeker bij de oudere kinderen dat zij dit regelmatig doen.’
Ander veelvoorkomend gedrag dat Da Silva waarnam, is het zogenoemde ‘butterfly effect’. Dove of slechthorende kinderen stonden op het schoolplein opvallend vaak langs de zijlijn als er spelletjes werden gespeeld, of zwierven rond over de speelplaats zonder contact te leggen met anderen. ‘Ze waren eigenlijk bijna altijd alleen in de speeltuin, terwijl we weten dat ze dezelfde emotionele en sociale skills hebben als hun leeftijdsgenoten. Waarom zien we dan toch zo’n verschil in het aangaan van interactie?’
Ik schrik even, want dat is iets wat ik vroeger ook deed. Tot nu toe had ik er alleen nooit bij stilgestaan. Sterker nog, ik was het zelfs vergeten.
Opeens zie ik mezelf alleen over een zonnig schoolplein dwalen, terwijl het geschreeuw van alle kinderen om mij heen als een soort ruis naar de achtergrond verdwijnt. Tot plots een meisje uit mijn klas tegen me begint te praten. Maar ik wil helemaal niet worden gestoord, maar heerlijk rondzwerven en om me heen turen.
Is het erg dat ik dat deed?
‘Dat kan ik niet zeggen’, zegt Da Silva. ‘Telkens langs de zijlijn staan, kan slecht zijn voor de sociale ontwikkeling. Je vormt op die manier geen connecties met leeftijdsgenoten. Maar wij hebben nooit aan kinderen gevraagd waarom ze niet participeren. Misschien vinden ze het niet interessant, of niet waardevol. Misschien hebben ze wel even een pauze nodig van al het lawaai.’
De Boot
Volgens mijn vader kon ik ‘als slechthorende altijd goed meedraaien’, en ik denk dat dat klopt. Ik wist niet beter dan dat ik doof - zo noem ik mezelf meestal gewoon - was. Ik was sociaal, had genoeg vrienden en vriendinnen, maar had soms - onbewust - even pauze nodig van alle geluiden om me heen.
Bij ons op het schoolplein stond een houten schip, ook wel De Boot genaamd, waar mijn vriendinnen en ik ons soms in het ruim verscholen om even te kunnen kletsen en waar ik ze daadwerkelijk kon verstaan.
Da Silva: ‘Als een plein bijvoorbeeld naast een autoweg ligt waar constant voertuigen langsrazen, wordt dat op den duur vermoeiend. Want allerlei geluiden komen met hetzelfde volume in het gehoorapparaat en dat zorgt voor veel prikkels.’
De perfecte speelplaats is volgens haar verdeeld over verschillende delen, waarbij sommige plekken bedoeld zijn om kinderen meer tot rust te laten komen. Ook moeten er plekken zijn waar kinderen zich kunnen verstoppen, zoals in De Boot. Binnen moet aandacht zijn voor vloeren en plafonds, want die kunnen het geluid door weerkaatsing versterken. ‘In een van de speeltuinen met een plafond zag je dat de slechthorende kinderen bij het muurtje speelden waar het geluid het minst versterkt werd door de omgeving.’
Profiteren
Ik weet nog hoe kinderen om mij heen soms zo hard gilden dat mijn gehoorapparaten begonnen te piepen en het maar beter was om even helemaal niet zo goed te horen. Als ik gek werd van al het lawaai deed ik mijn gehoorapparaten gewoon uit. Dan klonk alles dof, alsof iedereen onder water was. Dus ja, soms miste ik dingen, maar soms miste ik precies wat ik wilde missen.
Ik grap soms dat ik ‘alles eruit heb gehaald wat erin zit’. De keren dat ik bijna uit de klas werd gestuurd omdat ik zat te kletsen, maar toch mocht blijven ‘omdat ik niet hoorde dat we stil moesten zijn’. De luistertoetsen Frans waar ik onderuit kwam. De talloze hockeywedstrijden waarbij er allerlei negatieve dingen werden geroepen, die aan mij voorbijgingen. De momenten waarop mijn moeder boos naar mij schreeuwde en ik stiekem mijn gehoorapparaten uit deed. De keren dat ik lekker muziek luisterde met mijn gehoorapparaten, terwijl ik moest opletten.
‘Als ik dan toch doof moet zijn, laat me er dan van genieten’, is het motto geworden van mijn jeugd. Doof zijn is zo stom nog niet.
Brenda da Silva, Being deaf at the playground : the effects of hearing loss on children’s social participation. Promotie was 12 februari