Met een koffer vol luxe ondergoed, satijnen handschoenen, jarretels, kousenbandjes en boa’s vertrok kunstenares Anoek de Groot (Leiden, 1970) op haar dertigste naar Japan, waar ze aan de slag gaat als stripteasedanseres.
‘Ik had veel vragen over liefde en erotiek. Ik voelde me eenzaam in mijn atelier en wilde als kunstenares in het leven staan. Eigenlijk was het een soort kunstproject, een zelfonderzoek.’ Ze was altijd al gefascineerd geweest door Japan, hield van dansen en voelde zich aangetrokken tot de wereld van erotiek en verleiding.
‘Nog geen jaar geleden trad ik op in de Amsterdamse kunstscene, in een stalen kooi’, schrijft ze in Nachtwild, het boek dat ze over die periode maakte. ‘Gekleed in een zilveren huid van bodypainting en een latex bikini met rubberen pleisters op mijn tepels, voelde ik me van alle remmingen bevrijd. In trance door de house, hing ik ondersteboven in een dikke mist, als een opgesloten wild dier. Ik voelde mijn bloed kolken, terwijl het publiek zich verzamelde om de kooi, alsof er een sensationele vangst was gedaan.’
‘Als kunstenares was ik open-minded en experimenteel’, legt ze uit. ‘Maar ook naïef. Ik had er een romantisch beeld van en dacht aan burlesque- en gogo-danseressen die gedeeltelijk ontkleed waren. Dat er ook privéshows bijhoorden waarbij de mannen je op uitnodiging boven je middel aan mochten raken, wist ik niet.’
Ze verlegt haar grenzen. ‘In Japan heb je meestal keurige heren. Dat aanraken vond ik niet zo erg: ik hield de touwtjes in handen. De eerste keren vergeet je nooit, maar het wordt routine. Je raakt gevoelloos. Toch is de grens flinterdun. Je kunt verliefd worden op een klant of hij op jou. Je schippert tussen realiteit en illusie. Het is een spel van aantrekken en afstoten. Sommige meiden waren binnen een week weer weg omdat ze het niet aankonden. Anderen raakten verslaafd aan de controle, aandacht of erotiek.’
Zelf geniet ze van de adrenalinestoot van het dansen, de ontmoetingen en nachtelijke gesprekken. ‘Je hoort zoveel verhalen van zakenmannen. Wat dat betreft ben je een soort maatschappelijk werkster. Criminelen zaten er naast politici. Er kwamen beroemdheden, zelfs monniken. Het contact was kort en intens. Je wist nooit wat er ging gebeuren.’
Al snel zit ze onder de blauwe plekken van het paaldansen, eet potentieel giftige kogelvis en verkoopt haar slipje voor 350 euro. Na zes jaar is ze het zat. ‘In Tokio was het hard tegen hard. Meiden pikten elkaars klanten in, relaties en vriendschappen bleken onmogelijk. Daardoor heb je het gevoel dat je niet meer bestaat. Je hebt geen privéleven, geen vrienden en familie, en zelfs geen echte naam: ik heette Amber.’
In Japan maakt ze veel foto’s, vooral in de kleedkamers. Haar lievelingsfoto toont echter een net getrouwd bruidspaar. ‘We kwamen ze tegen in een café. Toen ze zoenden, zag ik dat hij vergat om zijn vinger te verbergen: er ontbrak een vingerkootje. Hij maakte dus deel uit van de Yakuza, de Japanse maffia. Ze gaven een flinke fooi en waren vriendelijk, maar ik had drie regels: niet te dicht bij de Yakuza komen - want daar kun je geen “nee” tegen zeggen, nooit prostitueren en geen drugs gebruiken.’
Anoek de Groot, Nachtwild, Memoires van een danseres in het Japanse nachtleven. Uitgeverij Elmar, 344 pgs. € 19,95. Presentatie op 17 dec in boekhandel Van Stockum