Ik ben een ‘interessant geval’ en we moesten vooral eens afspreken, zo mailde het diversity office mij een paar weken terug toen ik besloot om mijn eigenste diversiteit voor het voetlicht te brengen. Een van de.
Onlangs kreeg ik een DNA-test cadeau. Zelf had ik het te duur gevonden. Ook zonder viel er genoeg te vertellen. Als mensen mij vragen waar ik vandaan kom, en dat gebeurt vrij vaak, dan antwoord ik dat mijn vader uit Suriname komt, mokkabruin is en een Sam-Sin is. Daarna vertel ik dat mijn moeders familie uit Indonesië komt, mijn oma Indisch praatte en kookte, maar toch een Duits-Portugese achternaam droeg. Ik sluit dan af met iets als: ‘Maar ik ben geboren en getogen in Den Haag’, met in die zin vier Haagsharde g’s om elke twijfel daarover weg te nemen.
De uitslag van de test liet weinig delen op de wereldkaart onbedekt. Enige echte verrassing was dat nou juist mijn eigen Chinese achternaam geen weg tot de kaart had kunnen vinden. Jammer voor al die mensen met hun aha-erlebnissen dat ik natuurlijk sinologie was gaan studeren vanwege mijn China-wortels. Ook na de test blijf ik ik, en dat is: een allochtoon die nergens als autochtoon wordt gezien (of mocht ik het zo niet meer noemen?).
Het geldt vandaag de dag als volledig incorrect om door te vragen wanneer ik de waar-kom-je-vandaan-vraag enkel kort met: “Uit Nederland” beantwoord. Best gevoelig allemaal, en daarom is het maar wat fijn dat de Universiteit Leiden het multiculturaliteitvraagstuk serieus oppakt. Voor mij, net als met de DNA-test, is de dialoog niet nodig. Maar dat ben ik.
Toch sta ik soms stil bij mijn achtergrond. Bijvoorbeeld toen enkele internationale, Leidse collega’s op Facebook hun onvrede uitten over de Nederlandse, lompe directheid (verwijzend naar een recent artikel uit Groningen waarin discriminatie en achter de rug om praten als voorbeelden van Nederlandse directheid worden gegeven). Het gaf me een vervelend gevoel als Nederlander, al zit dat niet in mijn DNA, 0 procent om precies te zijn. Ik ben blij dat ons diversity office uitwisselingen hieromtrent faciliteert, zoals de bicultural and international staff network. Die twee groepen zijn gecombineerd om de grootte en daarmee de impact te vergroten. Appels en peren zijn immers allebei fruit.
Het merendeel van mijn volwassen leven ben ik verbonden aan de Universiteit Leiden. Eerst als student sinologie en nu als docent Mantsjoe. Mijn aanstelling is klein en tijdelijk. Gelukkig heeft mijn man een volledige baan waardoor ik ook buiten mijn werkuren bezig kan zijn met mijn vak. Mijn man is homo en ik ben dat ook. Ik weet dat ik om die reden onder de G van de langer wordende afkorting val, waar de universiteit geheel terecht geen probleem van maakt. Sterker nog, Leiden hijst de regenboogvlag en organiseert evenementen. En dat is vast goed en nodig.
Ikzelf ben niet actief hierin, nooit geweest ook. Ben ook niet trots. Ik ben gewoon met een man en baal daar soms van, omdat we niet als vanzelfsprekend kinderen kunnen krijgen. In een functioneringsgesprek komt het gelukkig niet aan de orde. Een leidinggevende vraagt immers ook niet of een vrouw van plan is zwanger te raken. Maar zou het me gevraagd worden, dan zou ik zeggen dat ik soms liever een vrouw met een baarmoeder zou zijn geweest. Dan had ik nu een gezin met vijf kinderen.
Qua carrière was ik als vrouw benadeeld geweest, maar had wel op kosten van de universiteit een buddy toegewezen kunnen krijgen. Dat dan weer wel. Of misschien zou ik net als die ‘gelukkige’ vrouwelijke collega geworden zijn voor wie anderen op Facebook bedenken dat ze last-minute aan een wittemannenpanel moet worden toegevoegd. Domweg dat stukje balans aanbrengen, niet omdat ze goed in haar werk is. Dat dan weer niet.
Ik dwaal af en ik ben geen vrouw. Ik ben homo en vond het toevallig dat ik persoonlijk bij een homo-event van de universiteit werd uitgenodigd. Maar toeval bestaat niet: ergens lag er een lijst met lesbo’s, bi’s, homo’s en transgenders klaar, allemaal werkend voor onze universiteit (het was twee jaar terug en ik ben ervan overtuigd dat heden ook q, a en + meer dan welkom zijn). Hetero’s waren niet echt uitgenodigd, maar verder was het wel heel inclusief hoor. Toespraken gingen bijna uitsluitend over homomannen, met hier en daar iets over lesbiennes. Voor de biseksuelen, de transgenders en die anderhalve ziel en een paardenkop aan hetero’s was het gewoon al echt pure winst dat ze mochten komen.
Mooi dat de universiteit achter mij als homo staat, maar zolang ik mezelf niet op een lijst heb gezet, wil ik liever niet in die hoedanigheid worden uitgenodigd.
Kortom, mijn culturele achtergrond en seksuele voorkeur komen bij Universiteit Leiden terecht in een warm bad van inclusiviteit en diversiteit. Ik, mijn DNA, mijn man: in Leiden mogen ze er allemaal zijn. Dat is een fijn idee. Het is het Leiden van mijn studententijd. Het Leiden waar je gezien wordt.
Iedereen die mij langer dan vijf minuten spreekt, zal ik waarschijnlijk vertellen dat ik slechtziend ben. Ik zie zo slecht dat ik met een herkenningsstok loop. Bij onze kennismaking zal ik je waarschuwen dat ik je soms niet zie en om die reden voorbij zal lopen zonder gedag te zeggen. Wel gooi ik daar meestal achteraan dat je die kennis best misbruiken mag. Een grapje om het luchtig te houden. Als je doorvraagt vertel ik je dat ik albino ben en daardoor wiebelogen heb die samen tien keer slechter zien dan gezonde ogen. Hierna mag je het als collega of student voorlopig vergeten. Zie je me vaker, dan denk je vanzelf wel eens terug aan die informatie. Of niet. Dat is ook goed.
Voor studenten met een beperking, geestelijk of fysiek, bestaat er een vangnet binnen Universiteit Leiden. Dat heeft mij destijds gered als student. Via de studiecoördinator kwam ik bij een toegewijde begeleider die met mij door heel de universiteit wandelde op zoek naar letterlijke en figuurlijke blokkades. Er werden gesprekken gevoerd, vragenlijsten afgenomen en afspraken gemaakt met mijn docenten. Ik werd door iedereen gezien en overal was hulp.
Nu ben ik werknemer van mijn alma mater. Daar waar ik als student met mijn beperking worstelde, ben ik nu vooral overtuigd dat het mij veel gegeven heeft. Ik zie dingen letterlijk anders en heb daardoor als vanzelfsprekend een andere kijk op zaken. Dat biedt niet alleen mij, maar ook de universiteit kansen. Ik vind mijn slechtziendheid verrijkender dan mijn homo-zijn of waar mijn ouders vandaan komen. Het past in de straat van Leidse diversiteit en inclusiviteit. Dus universiteit: hijs vlaggen, maak beleid, organiseer netwerksessies, deel buddies uit.
Dit is wat ons zwaar aangezette diversiteitsprogramma doet: het sluit mensen buiten die niet binnen de speerpunten passen. Tezelfdertijd sluit het mensen op die zich totaal niet in een hokje thuis voelen. Ik wil op de universiteit niet als homo getarget worden, ik wil geen lid van de biculturele staf zijn. De vrijblijvendheid is soms zoek en, ja, diversiteit en inclusiviteit is een halszaak, maar wel eentje die niet kan en mag ophouden bij wat het diversity office heeft bedacht en begroot.
‘Interessant’, was de reactie van het diversity office op mijn aangeboren slechtziendheid en mijn vraag of er voor functiebeperkingen bij werknemers plaats in de herberg is. Ik wacht nog steeds op een uitnodiging.
En wat vind ik daarvan? Laten we daarover samen vast nadenken, want als ik het begin word van een lange afkorting van verschillende beperkingen zullen we allemaal een correcte mening erover moeten hebben.
Wat vinden we ervan dat de universiteit geen UWV-subsidies voor mij aanvraagt, omdat het te veel gedoe zou zijn? Wat vinden we ervan dat mijn werkuren hetzelfde worden berekend als elke andere collega en dat er geen protocol voor begeleiding is, zoals voor studenten? Wat vinden we ervan dat een leidinggevende mij denkt te kunnen vragen hoe duurzaam ik zelf eigenlijk wel denk dat mijn arbeid zal zijn? En wat vinden we ervan als ik straks beweer dat mijn contract niet of juist wel verlengd wordt omdat ik een functiebeperking heb? Heel interessant.
Fresco Sam-Sin is docent sinologie