Achtergrond
Opinie: Hugo de Groot was niet fout
Hugo de Groot zou slavernij hebben ‘vergoelijkt’, betoogden twee Leidse historici onlangs in Mare. Maar dat deed Grotius helemaal niet, vindt Jan Waszink. Bovendien heeft het weinig zin een geleerde uit de 17e eeuw naar huidige maatstaven te veroordelen.
donderdag 23 november 2017
Hugo Grotius, geschilderd door Michiel Jansz van Mierevelt in 1631, olieverf op paneel. © Rijksmuseum

Het terugprojecteren van morele oordelen uit het heden op het verleden is riskant en kan tot onzinnige veroordelingen en onwetenschappelijke conclusies leiden.

Een fraai voorbeeld hiervan is het standje dat Gert Oostindie en Karwan Fatah-Black uitdelen aan (onder andere) Hugo de Groot (1583-1645) omdat deze in Het recht van oorlog en vrede (De jure belli ac pacis) de slavernij zou hebben ‘vergoelijkt’ (‘Bolwerk der vrijheid?’, Mare 9; 9 november).

Deze conclusie getuigt van een gebrek aan zowel accurate informatie als historisch besef.

Want wat zegt De Groot nu eigenlijk? De belangrijkste bespreking van slavernij staat in boek 3, hoofdstuk 7 van Het recht van oorlog en vrede, de tekst uit 1625 die we tegenwoordig als zijn hoofdwerk beschouwen.

Het doel van dit boek is te schetsen hoe het (ongeschreven) universele natuurrecht eruit zou zien als je het concreet zou maken. De Groot presenteert deze schets om in het door godsdienstoorlogen verscheurde Europa van zijn tijd een gemeenschappelijke basis voor geordende internationale relaties te leggen, en oorlog te reguleren.

Om dit te kunnen bereiken kiest hij de Klassieke Oudheid als referentiekader: die gold voor heel Europa als cultureel fundament, en was bovendien ver genoeg weg om te voorkomen dat de brede acceptatie van De Groots theorie gehinderd zou worden door recentere conflicten en partijdigheden.

De inhoud van het natuurrecht leidt De Groot af uit de feitelijke regels en gewoontes die, blijkens de klassieke literatuur, in de oudheid voor het verkeer tussen volkeren golden. Zijn uitgangspunt is dat alle mensen vrij geboren worden met dezelfde rechten en plichten in relatie tot elkaar, en in beginsel elkaars bondgenoten zijn in de strijd tegen dood en onheil (de magna generis humani societas, het ‘grote bondgenootschap van de menselijke soort’).

Als hij het onderwerp slavernij bespreekt, denkt hij dus aan slavernij zoals die in de Oudheid voorkwam: men kon slaaf worden gemaakt door veroordeling wegens een misdaad, door vrijwillig afstand te doen van de vrijheid (bv. door verkoop), of door krijgsgevangenschap.

Afkeuring

De Groot heeft het dus niet over de grootschalige, economisch gedreven plundering van bevolkingen in Afrika waar we tegenwoordig bij vroegmoderne slavernij vooral aan denken. Hij stelt in feite slechts vast dat uit de klassieke voorbeelden volgt dat slavernij niet in strijd is met het natuurrecht. Hij kon ook moeilijk anders, gegeven het feit dat slavernij in de oudheid wijdverbreid was.

Deze acceptatie is in een ander verband ook elders in het werk kort te vinden, maar dan wordt alleen vrijwillig aangegane slavernij bedoeld. Ook is het waar dat De Groot enerzijds slaven adviseert hun positie te accepteren; maar tegelijkertijd stelt hij dat wie slaaf is door krijgsgevangenschap en probeert te ontsnappen, weliswaar de wet overtreedt maar geen morele fout begaat.

Belangrijk is echter zijn afsluitende observatie: hierin stelt De Groot dat deze slavernij onder christenen geen plaats heeft en mag hebben. Waar het over zijn eigen tijd gaat, is er dus wel degelijk sprake van afkeuring.

En ja, met de zorgen van nu in gedachten zou je wensen dat hij dat sterker had gemaakt; maar De Groot leeft niet nu, hij leefde in de 17e eeuw. Ongetwijfeld worden wij over vier eeuwen veroordeeld voor daden en woorden waarvan wij het verwerpelijke niet beseffen, hoezeer wij ons nu ook inspannen om ‘goed’ te zijn.

Pikant

Pikant is dat waar De Groot de slavernij dus afkeurt onder christenen, de door Oostindie en Fatah-Black aangehaalde Jacobus Capitein, de voormalige slaaf die zelf predikant werd, concludeerde dat christendom en slavernij wel verenigbaar waren; De Groot gaat dus verder in zijn afkeuring. 

Maar hoe dat ook zij, de platte bewering dat De Groot de slavernij vergoelijkt is nauwelijks waar te noemen, en in elk geval ongenuanceerd, slecht geïnformeerd en a-historisch.

Heeft De Groots visie dan misschien indirect bijgedragen aan het voortbestaan van slavernij? Aangezien hij op dit punt niet afwijkt van breed gedeelde denkbeelden uit zijn tijd is er geen reden om zo’n effect speciaal op De Groot te projecteren.

Veel belangrijker lijkt het tegenovergestelde effect te zijn, en het stuk in Mare verwijst hier direct naar. Het werk van De Groot heeft vanaf de 19e eeuw een sterke invloed uitgeoefend op het streven naar een internationaal rechtssysteem en rechtvaardiger relaties tussen de volkeren.

Het glas-in-lood raam in het Academiegebouw met de afbeelding van De Groot die bij het artikel staat afgebeeld is daar aangebracht in 1950 als monument voor (vooral) de beroemde rede van Cleveringa. Een van de andere afgebeelde personen is de jurist en Grotius-kenner Cornelis van Vollenhoven (1874-1933). Deze had in zijn tijd, daartoe mede geïnspireerd door het werk van De Groot, gepleit voor erkenning van de volwaardigheid van het oorspronkelijke, eigen rechtssysteem van Nederlands-Indië.

In reactie op het geweld en de onderdrukking in de Tweede Wereldoorlog koos de na-oorlogse generatie voor een internationaal rechtssysteem geïnstitutionaliseerd in de VN en voor de dekolonisatie, ontwikkelingen die bepalend zijn geweest voor de huidige kritische opvattingen over kolonialisme en slavernij.

De Groots plaats in dat raam getuigt van de inspirerende kracht die zijn werk precies voor die ontwikkeling heeft gehad.

Jan Waszink, is docent en onderzoeker bij de faculteit Rechtsgeleerdheid,

afdeling Internationaal Publiekrecht

Op 27 november verschijnt van zijn hand Hugo de Groot in Leiden: een wandeling / Grotius in Leiden: a Walking Tour. Leiden University. Press, 40 pgs, €7,50

Hopen op dwarsdenkers

In hun boek Sporen van de Slavernij in Leiden beschrijven historici Gert Oostindie en Karwan Fatah-Black het koloniale verleden van universiteit, stad en kerk.

‘Je had kunnen verwachten dat mensen veel eerder dwars gingen denken, zei Oostindie in Mare, vlak voor het boek verscheen. ‘Hugo de Groot zei: wij hebben het recht om overal te handelen, de zeeën zijn vrij. Maar hij maakte zich er niet druk om dat die zeeën werden gebruikt om slaven te verhandelen.’

Fatah-Black vulde daarbij aan, wijzend naar het glas-in-loodraam in het Academiegebouw waarop Grotius is afgebeeld: ‘Grappig dat hij precies dat werk in handen heeft waarin hij de slavernij vergoelijkt. De jure belli ac pacis.’

Oostindie: ‘Je zou verwachten dat de universiteit - waar Thorbecke doceerde - er iets beter over zou hebben nagedacht. Maar ook Thorbecke keerde zich niet tegen de slavernij. Als liberaal zag hij een slaaf vooral als bezit; en aan bezit mocht je niet komen.’