Het collegejaar van 1918 begon hoopvol. ‘De oorlog, die Europa gedurende ruim 4 jaar geteisterd heeft, is uitgewoed’, schreef de preses van Minerva in de almanak, ‘en vol vertrouwen kunnen wij een vrede tegemoet zien gebouwd op hechte grondslagen, gebaseerd op recht’. De Eerste Wereldoorlog (toen gewoon de wereldoorlog) was net voorbij, en na die lange, donkere jaren was ook het Leidse studentenleven weer klaar om op te bloeien.
En toen brak de Spaanse griep uit.
Snel na het begin van het academisch jaar waren de collegezalen steeds leger geworden: studenten en docenten waren ziek of gevlucht. ‘Reeds was de vorige weken het onderwijs ten zeerste bemoeilijkt door de ziekte van meerdere docenten en merkte men ook in de halfgevulde collegezalen maar al te goed, hoevele studenten door de ziekte getroffen, of uit vrees voor besmetting naar huis gevlucht waren’, schreef de medische faculteit.
Nu wel dicht
De Spaanse griep had als opvallende eigenschap dat het juist jonge mensen trof, dus in het hele land sloten scholen hun deuren. In november lag het onderwijs stil. De Leidse universiteit, die al die oorlogsjaren door was blijven draaien, moest sluiten. De directe aanleiding, schreef het Algemeen Dagblad: ‘Toen uit de studenten voor een derde maal een veelbelovend leven ten offer viel aan deze ziekte.’
De geneeskundefaculteit hoopte tevergeefs dat de colleges weer snel konden beginnen. ‘De gedurenden korten tijd gekoesterde hoop, dat het onderwijs nog voor de Kerstvacantie hervat zou kunnen worden, bleek weldra ijdel; de kwaadaardigheid en uitgebreidheid der epidemie maakte dat wij ons neer moesten leggen bij een griepvacantie van twee maanden.’
Rond die tijd verloor geneeskunde een van haar studenten: J.P. Hoogeveen overleed op 9 november. Aan de filosofische faculteit overleden twee leden. Uit het bestuur van de literaire faculteit – geesteswetenschappen- zou tot Kerst ‘geen teken van leven opgaan’.
Afstandsonderwijs was onmogelijk, dus ter compensatie begonnen de colleges in het nieuwe jaar iets eerder. ‘Van den verloren tijd is een belangrijk deel door een juridisch moeilijk verdedigbare korting van de Kerstvacantie ingehaald’, schreef het AD.
Ontgroening
Niet ver van Leiden botste de epidemie met een belangrijke periode in het corps: de ontgroening. Het Delftse corps moest die inkorten toen bijna de helft van de feuten griep kregen, nadat ze met brandspuiten natgespoten waren.
‘Met een brandspuit in de sociëteit “Phoenix” werden de arme slachtoffers dan nat gespoten of van de balustrade af door de heeren intellectueelen met kannen water op het hoofd gesmeten. En vele groenen waren verplicht den volgenden dat met hun natte plunje maar weer te blijven rondloopen’, schreef De Tijd in een kritisch artikel.
‘Maandag konden de aanwezige groenen haast niet op de beenen staan bij de gymnastische toeren die verricht moesten worden. Dinsdagavond waren van de 130 groenen een 50-tal lijdende aan de Spaansche griep, terwijl bijna geen enkele aanwezige groen zich lekker voelde toen de Senaat daar navraag naar deed.’
Sinterklaasfeest
De Senaat legde, na het inwinnen van medisch advies, de ontgroening stil. De Delftse almanak maakte weinig woorden vuil aan de gebeurtenis: ‘De heeren hadden Spaansche Griep/ De heele groentijd die verliep’.
De lockdown drong niet tot alle delen van de verenigingen door, zoals nu. Het Sinterklaasfeest op de sociëteit van Minerva ging bijvoorbeeld wel door. De rest stond op een heel laag pitje; clubs stelden hun activiteiten uit tot na de Kerst. Leiden was immers ‘ontvolkt’, schreef boksclub Arena Studiosorum.
Lezingen, concerten, commissievergaderingen en sportevenementen werden allemaal afgelast. Op Njord werd nauwelijks geroeid. Een keertje, dankzij de ouderejaars – de eerstejaars waren waardeloos, aldus de almanak.
De vrouwenvereniging, VVSL, stelde hun Sinterklaasviering uit tot februari. Zij hadden een lastig jaar: zes clubleden overleden, al is niet duidelijk of dit (alleen) door de griep kwam. De stemming was in ieder geval treurig: ‘Door hun heengaan lag over de tweede helft van het vorig clubjaar een schaduw’. Bij Minerva stierven er vier.
Ook de almanak-commissie lag plat door de griep, legt ze uit in een bericht in de krant: ‘Door het uitbreken van de Spaansche griep en alle gevolgen daarvan – afwezigheid van vele studenten, onmogelijkheid om alle gegevens en verslagen tijdig in handen te krijgen – was almanak-redactie, wier leden ook aan de ziekte lijdende zijn geweest, tot haar spijt niet in staat den almanak op den daarvoor gebruikelijke tijd te doen uitkomen.’
Het verenigingsleven zou na de kerst weer langzaam oppakken.
In Nederland overleden twintig- tot veertigduizend mensen aan de griep, in Belgie 300 duizend. Wereldwijd overleden zeker twintig miljoen mensen aan de Spaanse griep.
De universiteit kreeg in haar 445-jarige bestaan meerdere crises te verduren, maar tot een sluiting, zoals we die nu meemaken, kwam het zelden.
De laatste keer dat de academie echt op slot ging, was in de Tweede Wereldoorlog (zie ook: onze eerdere oorlogseditie). Daarvoor, in 1918, gebeurde dat vanwege de Spaanse griep, waarmee we dit drieluik over eerdere pandemieën besluiten. Lees hier de eerste aflevering over de pest, én deel twee over cholera.