‘Jongens, het is nog niet gedaan!’ Na twee uur praten staat Herman Brusselmans op van zijn witte Ikea-bank die hij in zijn belachelijk grote oeuvre al duizenden malen heeft beschreven. Hij loopt voorbij zijn gold sparkling Premier-drumstel richting de keuken en draait zich om.
‘Ik heb nog een imitatie. Jullie moeten raden: wie ben ik?’
En dan gebeurt het: Brusselmans begint te huppelen. Op zwarte cowboylaarzen en met wapperende haren stuitert hij door zijn Gentse appartement, ondertussen hard en hoog giechelend. ‘Hihihihihihihi!’
De zelfbenoemde Mooie Jonge Oppergod van de Vlaamse Letteren (59) doet zijn vriendin Lena (26) na, die zich net heeft zitten beklagen dat ze in interviews steevast opduikt als ‘de giechelende, 34 jaar jongere pixie dream girl die in een fladderrokje komt aangehuppeld’.
‘Hihihihihihihi!’ gilt de schrijver. ‘Ik ben Leeeeenaaaa!’
Vanaf de bank kijkt Rick Honings (33) grijnzend toe. De universitair docent moderne Nederlandse letterkunde heeft vorige avond samen met Brusselmans diens 75e roman ten doop gehouden. Hij schreef te weinig boeken telt maar liefst 832 pagina’s en beschrijft de turbulente anderhalf jaar met Lena van wie de schrijver de achternaam geheim wil houden (‘Ze moet nog solliciteren, en veel mensen vinden mij een lul’). ‘The Great Flemish Novel’ verschilt niet rigoureus van zijn voorgangers, afgezien van het feit dat de hoofdpersoon geregeld Vivanza slikt, omdat hij niet altijd een ‘staalharde erectie van zijn ouwe lul kan eisen’.
Op 9 oktober wordt Brusselmans zestig. Ter ere daarvan schreef Honings Majoor van het Menselijk Leed. Vier dagen voor zijn verjaardag komt de schrijver het boek in ontvangst nemen in het Academiegebouw van de Leidse universiteit. (Over de totstandkoming van de voorlopige biografie schreef Honings in Mare vorig jaar deze columns.)
‘Enorm eervol’, vindt Brusselmans. ‘Maar verder vier ik niks. Ik zeg tegen iedereen: Fuck die verjaardag! Ik word zestig weetjewel, wat kun je er verder over zeggen?’
Dat was nou precies mijn eerste vraag…
Brusselmans: ‘Nou ja, er valt natuurlijk wél wat over te zeggen: dat je achteruit gaat. Fysiek valt het allemaal mee. Het is de geest die trager wordt, en dan vooral het geheugen. Je raakt sneller vermoeid in je kop. Plus de gedachte dat je zwaar, zwáár over de helft bent en binnenkort dood gaat. Hè, baby?’
Lena: ‘…’
Brusselmans: ‘Lena en ik gaan ervan uit dat ik 80 word.’
Lena: ‘84!’
Brusselmans: ‘24 jaar lijkt redelijk lang, al ben ik dan natuurlijk wel hoogbejaard... Het is wat het is.’
Maar denken aan de dood deed je al langer, toch?
Brusselmans: ‘Op mijn 27e gaf ik mijn eerste grote interview aan Humo. De titel was: “Ik hoef niet lang te leven: 42 lijkt me een mooie leeftijd.” Dat was in mijn romantisch-decadente periode, weetjewel, dan moest je zo snel mogelijk sterven. Dat is niet gelukt.’
Van je oude maten uit café Caruso (in de boeken ‘Paganini’) ben je als enige nog in leven, schrijft je biograaf.
Brusselmans: ‘Als ik niet was gestopt met drinken, was ik ook dood. Maar ik leef nu gezond hoor. Ook dankzij Lena.’
Lena: ‘Gezond, zeg je? Er gaan dagen voorbij zonder dat je groente of fruit eet. Je eet alleen friet met stoverij...’
Brusselmans: ‘En mayonaise!’
Lena: ‘…je sport niet, ziet geen daglicht, rookt drie pakjes sigaretten per dag.’
Brusselmans: ‘Ik heb vannacht een banaan en een mandarijn gegeten. En ik ga stoppen met roken. Ik ben op de goede weg, jongens!’
Je biograaf bestelde vroeger wel eens een miljaardedju (wodka waarin een theezakje Lipton hangt; het favoriete drankje van het personage Guggenheimer).
Brusselmans: ‘Er zijn er meer die dat doen. Sommigen vinden het ook echt lekker.’
Honings: ‘Er is zelfs een cocktailboek waar het in staat. Maar die thee doet helemaal niks in wodka.’
Hoe komt een bekroonde biograaf van dichter Willem Bilderdijk (1756 - 1831) terecht bij een schrijver die tv-kijkers kennen als ‘de beste beffer van België’?
Honings: ‘Herman opent voor veel jonge mensen de weg naar literatuur. Zo ook bij mij: ik las op mijn vijftiende Uitgeverij Guggenheimer en was meteen om. Toen ik onderzoek deed naar literaire roem in de negentiende eeuw wilde ik dat graag doortrekken naar een auteur van nu. Bij Herman is er echt sprake van een cultus: lezers hebben een eindeloze fascinatie voor zijn persoonlijke leven.’
Brusselmans: ‘Rick bleek mijn werk in al zijn facetten te kennen. Het ligt niet voor de hand dat zo iemand voor je deur staat. Dus ik dacht: als er dan iemand iets schrijft, mag het best deze man zijn.’
Honings: ‘Ik vroeg mezelf af: waarom wil ik ieder nieuw boek van hem lezen? Hoe kan dat? Het heeft te maken met de schijn van openhartigheid. Je hebt het gevoel dat je naast hem op de bank zit. Dat spel van intimiteit gaat iedere keer een stapje verder. Je krijgt telkens een nieuw brokje informatie.’
Brusselmans: ‘Laatst trad ik op voor van die zakenlui. Die keken mij al zo aan van: wat kom jij doen?’
Lena: ‘Een van hen vroeg: “Schrijf je ook boeken?”
Brusselmans: ‘Toen de interviewer wéér begon over “bekend van het beffen” heb ik gezegd: hier gaan we nu over zwijgen.’
Lena: ‘Maar het is wel waar. Hij beft heel veel. Hahahahaha!’
Hoe wordt er binnen de universiteit op het boek gereageerd?
Honings: ‘Niet heel enthousiast. Toen ik mijn leermeester Ton Anbeek erover vertelde, trok hij een wenkbrauw op en zei: “Dus daar houdt de wetenschap zich tegenwoordig ook al mee bezig.”’
Brusselmans: ‘Ik heb het zowel over Dostojevski en Nietzsche als over Miss België en Gerard Joling. Dan zak je op de literaire trap meteen een paar treden.’
Lena: ‘De academische wereld is echt door en door rot.’
Honings: ‘We presenteren het boek op een middag van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Sommige leden hebben daar moeite mee. Zij zeggen: “Hij is vrouwonvriendelijk, hij is politiek incorrect, hij heeft melige humor: zijn werk is geen literatuur.”
Brusselmans: ‘Enerzijds kun je zeggen: mooi, je maakt wat los. Maar anderzijds is het jammer dat die mensen nog nooit iets van mij hebben gelezen.’
Honings: ‘Ze vinden je ook “te commercieel”.’
Brusselmans: ‘Alsof ik op de markt ga staan schreeuwen: koopt allemaal mijn boeken.’
Honings: ‘En wat is daar mis mee? Er moet toch brood op de plank?’
Brusselmans: ‘Ik heb altijd geld genoeg willen verdienen om het volgende jaar weer als schrijver te kunnen functioneren. Dat wil zeggen: een huis met verwarming, een computer, that’s it.’
Honings: ‘Bij Arnon Grunberg was iedereen gewoon komen opdagen.’
Brusselmans: ‘Is hij niet commercieel dan?’
Lena: ‘Jij doet veel minder gewichtig over dingen. Dát is het probleem: iedereen gelooft maar in pretenties.’
Honings: ‘Hij zit natuurlijk niet bij tv-shows als De Slimste Mens.’
Brusselmans: ‘Of in sportprogramma’s: je kunt immers geen serieuze schrijver zijn als je ook over voetbal praat.’
Lena: ‘Ze kunnen het zich niet voorstellen dat je verder zó met literatuur bezig bent, maar je hebt gewoon heel veel energie!’
Voelt deze biografie als erkenning?
Brusselmans: ‘Zeker, maar bij het woord “erkenning” vraag ik me altijd af: van wie dan? Ik vind het erger als mijn vriendin een boek van mij slecht vindt, dan dat de professoren dat roepen. Ik vind het fantastisch dat ik iets in beweging breng bij een publiek dat normaal gesproken totaal niet met literatuur bezig is. Dat hoor ik van veel ouders, maar ook van de gewone man.’
Honings: ‘Je bent liever volksschrijver.’
Brusselmans: ‘De arbeider zal nooit een boek lezen van Tommy Wieringa of Grunberg, maar wel een van mij.’
In Hij schreef te weinig boeken schrijf je: ‘Het is nogal confronterend om te lezen hoe je met een oedipuscomplex zit, dat je barst van de agressiviteit, en dat het tot de karakterstructuur van de schrijver die je bent behoort om te beledigen, te schofferen, en gratuit te schelden.’
Honings: ‘Dat las ik ook!’
Lena: ‘Ben je dat via dat boek te weten gekomen?’
Brusselmans: ‘Er staan weinig dingen in waarvan ik zeg: shit, zo had ik het nog niet bekeken. Maar die moederbinding, daar zouden we nog eens over kunnen discussiëren.’
Lena: ‘Hebben jullie dat niet persoonlijk besproken?’
Brusselmans: ‘Hij moet dat niet veranderen, want het is zijn boek. Maar ik vond het redelijk ver gaan. Oedipus ging tenslotte met zijn moeder naar bed. Zo ver ging het bij mij niet.’
Honings: ‘Maar je beschrijft uitgebreid haar schoonheid en aangename geur, en je proeft zelfs haar tranen – die “lekker smaken”.’
Lena: ‘Dat zou ik ook doen! Toch? Jij niet dan?’
Honings: ‘Het is ook geen oordeel, maar je bent voortdurend op zoek naar de troost van die moederfiguur, terwijl de vader er wel slecht vanaf komt.’
Brusselmans: ‘Maar ga ik de rest van mijn leven iedere vrouw aan mijn moeder toetsen? En als ze niet op haar lijkt, zeggen: “Die moet ik niet”? Dat is natuurlijk niet zo.’
Lena: ‘Ben ik niet zoals je moeder, baby?’
Brusselmans: ‘Jij wel, baby. Als twee druppels water.’
Honings: ‘Je idealiseert je moeder voortdurend.’
Brusselmans: ‘Ze is 25 jaar geleden gestorven, dus mijn beeld van haar is natuurlijk vervaagd. Ik zeg heel vaak: als zij een buurvrouw was geweest, had ik haar ook een fantastisch mens gevonden. Maar ze was geen heilige. Van haar heb ik heb ook wel eens kletsen tegen mijn bakkes gekregen.’
Honings: ‘Daar schrijf je niet over.’
Brusselmans: ‘Dat klopt. Ik heb altijd het gevoel dat ze over mijn schouder meeleest. Bij mijn vader heb ik dat nooit.’
Lena: ‘Bij mij ook niet!’
Brusselmans: ‘Daarom zou ik nooit een “moederboek” kunnen schrijven, waar de uitgever vaak om heeft gevraagd. Tom Lanoye heeft dat bijvoorbeeld gedaan met Sprakeloos. Ik heb zijn moeder twintig jaar gekend en vind het toch op het randje van te persoonlijk. Er is toch een grens.’
Honings: ‘De meest openhartige schrijver van de Nederlandse Letteren heeft het over een grens!’
Brusselmans: ‘En die kan ik ook in interviews niet overschrijden.’
Toch even proberen: waar schrijf je nog meer niet over?
Brusselmans: ‘De agressie van mijn vader, bijvoorbeeld. Ik schrijf wel eens: hij gooide een stoel door het raam. Maar je moet de tragische gevolgen daarvan op kinderen niet onderschatten. Mijn broer is gaan stotteren, ik kreeg angstaanvallen. Maar ik heb geen zin om echt te gaan analyseren en hoe hij dat geweld praktisch uitvoerde. Dat lijkt me postuum toch een slag in zijn gezicht.’
Honings: ‘Over het schrijven zelf – de handeling – schrijf je ook nooit.’
Brusselmans: ‘Dat is ook moeilijk: het is alsof je onderbewustzijn het overneemt.’
Honings: ‘Bilderdijk voelde dat hij in contact stond met God.’
Brusselmans: ‘Bij mij is het mijn brein. Maar tegelijkertijd heb ik er een lullige mening over: ik schrijf nu eenmaal. Ik heb ontdekt dat het kon en dat het werd gewaardeerd, maar ik heb nog nooit gedacht: nu heb ik iets bijzonders verricht.’
Lena: ‘Ook niet toen je jong was?’
Brusselmans: ‘Nee. Een bakker bakt een brood, een loodgieter…’
Lena: ‘Je durft ook niet toe te geven dat je een van de beste bent. Terwijl je dat heus wel weet.’
Brusselmans: ‘Ik vind dat zo moeilijk.’
Lena: ‘Het is toch lekker om toe te geven aan grootheidswaanzin?’
Brusselmans: ‘Ik herlees mijn eigen werk ook nooit.’
Lena: ‘Ik zou dat wel doen hoor! Eigenlijk ben je heel keurig. Je houdt jezelf voortdurend in toom. Dat gevoel dat er over je schouder wordt meegekeken heb je altijd, ook met je innerlijk leven.’
Brusselmans: ‘Ik heb graag de controle.’
Lena: ‘Altijd bang geweest om op je vader te lijken.’
Brusselmans: ‘Of ik nu bang ben of niet: ik lijk op hem.’
Lena: ‘Je lijkt ook op je moeder, hoor.’
Ex-vrouwen Gerda en Tania waren veel dienstbaarder: zij cijferden zichzelf compleet weg ten behoeve van je schrijverscarrière.
Brusselmans: ‘Gerda’s getuigenis was niet leuk om te lezen, maar daarom hoeft het niet weggemoffeld te worden. Ze is vijftien jaar in mijn leven geweest, en Tania – die echt niet aan een ball & chain hing en die ik nog steeds zie – twintig jaar, dus ze mogen zeggen wat ze willen.’
Honings: ‘Gerda heeft me een kant van het verhaal laten zien die ik nog nergens had gelezen. Dat is waardevol. “Ik besefte dat een ander leven mogelijk was”, schreef ze. “Dat ik uit dit leven kon stappen en kon proberen om er nog iets van te maken.”
Lena: ‘Ik vind jou een van de liefste en meest affectieve mannen met wie ik ooit ben geweest. En zij zeggen het tegenovergestelde. Dat is toch vreemd?’
Hoe verklaar je het dat deze relatie zo totaal verschillend is?
Brusselmans: ‘Het is een kutwoord, maar Lena is heel assertief. Ze komt uit een heel andere cultuur, heeft haar mening en houdt zich niet in.’
Honings: ‘De boerenjongen uit het Vlaamse Hamme wordt opeens geconfronteerd met een Amsterdamse bulterriër.’
Brusselmans: ‘Een Barlaeus-meisje!’
Honings: ‘‘Dat je uit je comfortzone wordt gehaald, is goed voor je werk! In je laatste boek discussiëren jullie voortdurend over de islam.’
Lena: ‘In het begin soms drie nachten per week, tot zeven uur ’s morgens. Met 75 procent spreektijd voor mij.’
Brusselmans: ‘Hé baby, ga je mijn imago naar de kloten helpen, of hoe zit dat hier?’
Lena: ‘Dat is allang om zeep.’
Brusselmans: ‘Ik weet nog dat ze me in een sms “bitch” noemde. Ik was pissig! Je noemt mij geen bitch. Klootzak oké, maar géén bitch.’
Lena: ‘Klootzak kun je ook niet aan, hoor. Ben je veel te prikkelbaar voor.’
Brusselmans: ‘Da’s toch veel verminderd.’
Lena: ‘Je kan niks hebben!’
Brusselmans: ‘Ik kan niks hebben. Voilà. Discussie gesloten. Zo gaat dat dus.’
.
Rick Honings, Majoor van het Menselijk Leed. Leven, werk en imago van Herman Brusselmans. Prometheus, 336 pgs. € 24,99.
Presentatie met interview en voordracht mede georganiseerd door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en Boekhandel Kooyker Leids Academiegebouw. 4 oktober, 16:00. Toegang gratis, wel aanmelden via info@kooyker.nl
Herman Brusselmans, Hij schreef te weinig boeken. Prometheus, 832 pgs. € 24,99
De columns die Rick Honings over de totstandkoming van zijn boek schreef staan hier.