Het ziet er allemaal zo mooi uit op de bekende prent uit 1614. Bij de opening van de Leidse universiteit in 1575 zou een weelderige stoet van schutters, geleerden, prominenten en praalwagens door schitterende triomfbogen zijn getrokken. Apollo en Minerva waren erbij; Iustitia, Medicina en Sacra Scriptura werden neergezet door rijk uitgedoste acteurs.
Je vraagt je af waar Leiden de tijd en het geld vandaan haalde om zo royaal uit te pakken. Slechts drie maanden eerder was de bevolking, gehalveerd en verhongerd, uit een slopend beleg gekomen. De weilanden rond de stad stonden nog onder water. Leiden deed mee aan een opstand van Hollandse en Zeeuwse steden tegen de machtigste vorst van Europa, en die opstand kon zomaar mislukken.
Hadden mensen dan werkelijk niets anders aan het hoofd dan praalwagens en bazuinen?
Het vertoon wordt nóg verbazingwekkender als je naar de voorbereidingen kijkt. Op 28 december 1574 maakte Willem van Oranje zijn idee bekend; op 6 januari viel de keuze op Leiden; op 19 januari bepaalde het stadbestuur dat de opening nog geen drie weken later zou plaatsvinden.
Lichte paniek
Wie de briefwisseling van deze drie weken leest, ziet de lichte paniek van de pagina’s springen. Huisvesting, reglementen, hoogleraren, studenten, het moest allemaal uit het niets geregeld worden. Hoogleraar worden aan een rebelse universiteit die het protestantisme verspreidde, betekende een flink persoonlijk risico. Beoogde professoren wilden, konden of durfden niet.
Vooral de theologie bleek een heikel punt. Een Haagse godgeleerde durfde niet naar Leiden te komen omdat het in zijn stad wemelde van de soldaten. En vijf dagen voor de opening van de universiteit trok de beste kandidaat zich terug. Maar de opening moest en zou op 8 februari plaats vinden, zonder uitstel.
Zowel het plan van Oranje als de vliegende haast hadden te maken met het punt dat de oorlog had bereikt. Het leger van de Spaanse koning was bezig met een strafexpeditie langs opstandige Hollandse en Zeeuwse steden. Maar vechten in een polder was moeilijk, vooral als telkens de dijken werden doorgestoken. Door de vele oorlogen die de koning tegelijk voerde, raakte zijn schatkist leeg, hij had grote betalingsproblemen.
Daarom polste hij in december 1574 bij de Prins van Oranje of niet over een vergelijk viel te praten. Voor Oranje en de rebellen was dit het moment om grote concessies van de koning binnen te halen: vertrek van buitenlandse soldaten, stadhouderschap voor Oranje en godsdienstvrijheid. De uitoefening van die vrijheid vereiste een officiële opleiding voor predikanten en lokale juristen, die de koning zou moeten erkennen.
Oranje begreep dat alleen voldongen feiten aan de onderhandelingstafel overeind zouden blijven. Alleen als die Hollandse universiteit er was, alive and kicking, zou de koning gedwongen kunnen worden om die te accepteren. De vredesonderhandelingen begonnen op 15 februari in Breda en daarom moesten een week eerder, op 8 februari, de colleges onmiddellijk een aanvang nemen.
Aan de stichtingsakte hingen de Staten van Holland en Zeeland alvast het zegel van Filips II, vooruitlopend op de goede afloop van de vredeshandel. En het document kreeg ook nog een verkeerde datum mee, om wat ouder te lijken dan het was. Het is nog altijd een van de meest frauduleuze documenten uit de universitaire geschiedenis.
De optocht was er, die achtste februari. Maar die zag er heel wat minder fraai uit dan op de latere prenten. De triomfbogen waren in haast getimmerd en de praalwagens geleend van Delft. Het schild van Minerva was van gesteven linnen en haar wapen van hout. Nu was er door de kruitdampen toch niet zo heel veel te zien, want de schutterij schoot met alles wat voorhanden was en het zwaar geschut dreunde op de wallen. De geur van die eerste dag was die van zwavel en salpeter, de ogen prikten ervan en de oren suisden.
Wie de schamele optocht vergeleek met de luister van beroemde intochten in Gent en Brussel, zal het Leidse vertoon weinig serieus hebben genomen. Maar de wereld moest zich niet vergissen: het was de rebellen grote ernst.
En het vertoon mocht dan wat pover zijn, de trots en overtuiging waren er niet minder om. Dat de universiteit na 450 jaar nog altijd huist in een haastig ontruimde, te kleine kloosterkapel is daarvan het eeuwige bewijs.
Pieter Slaman is universiteitshistoricus aan de Universiteit Leiden
![](/assets/Uploads/Paragraphs/43edb67c5e/NL-LdnRAL_AR_501A_3281_1__ScaleMaxWidthWzUwXQ.jp2.jpg)