In zijn bestseller De Weimarrepubliek maakte universitair docent geschiedenis Patrick Dassen vrijelijk gebruik van het werk van een van zijn bachelorstudenten. Hij nam niet alleen de bronselectie over, maar ook verschillende passages en citaten – waarbij hij ook een tikfout kopieerde. Dat schreef het Amsterdams studentenblad Propria Cures vorige week.
Het gaat om een hoofdstuk dat is gebaseerd op de zogeheten Abelpapers: brieven van vroege NSDAP’ers waarin ze uitleggen waarom ze lid van die partij zijn geworden. Daar zijn er zo’n 600 van. Dassen gebruikte er 60, een selectie die hij een-op-een overnam uit de bachelorscriptie van Jesse Oude Egberink.
Dassen voert dezelfde personen op als zijn oud-student, met exact dezelfde citaten en in dezelfde volgorde. In één passage in De Weimarrepubliek staan de haakjes op de verkeerde plek – precies dezelfde fout die Oude Egberink ook in zijn scriptie maakte. Twee voetnoten werden bij een nieuwe druk aangepast, nadat de auteur van het Propria Cures-artikel bij Dassen om wederhoor had gevraagd over de omstreden passages.
'Krenten uit de pap'
In eerste instantie schreef Dassen in een voetnoot dat de bronselectie ‘mede’ was bepaald door de scriptie. In de nieuwste druk schrijft hij dat hij de selectie heeft ‘overgenomen van de uitstekende en goed opgebouwde bachelorscriptie van een ex-student van mij: Jesse Oude Egberink’.
In een andere voetnoot schreef Dassen aanvankelijk dat hij de bronselectie zelf maakte. In de nieuwe druk is dat veranderd in de neutralere formulering ‘er is een selectie gemaakt’.
Is hier sprake van plagiaat?
Dassen wil niet reageren op vragen van Mare en verwijst direct door naar de woordvoerder van de universiteit, Caroline van Overbeeke. Die stelt dat de voorbeelden ‘niet wijzen op plagiaat maar wel laten zien dat de wisselwerking tussen onderwijs en onderzoek uitnodigt tot een dialoog onder collega’s over zorgvuldigheid en intellectueel eigendom. De citaten waren de “krenten uit de pap” van een bronnenverzameling: die zijn dus terug te vinden in de scriptie en in het boek.’
De voetnoten werden aangepast ‘omdat de eerdere tekst suggereerde dat de selectie van de student uit de bron “mede” was overgenomen, terwijl dit “geheel” moest zijn’, zegt ze. ‘De overname van de selectie was een pragmatische keuze voor een boek dat een veel bredere materie bespreekt; over dergelijke keuzes kan een gesprek worden gevoerd, maar met plagiaat heeft dit niets te maken.’
Doorgeefluik
Dat de verkeerd geplaatste haakjes uit de scriptie zijn overgenomen, noemt ze ‘een slordigheid’. ‘Hier was de scriptie doorgeefluik voor het citaat uit de bron. Toch is dat ver verwijderd van plagiaat.’
Dat zegt ook Menno Hartman, uitgever bij Van Oorschot die als redacteur De Weimarrepubliek begeleidde. ‘Professoren maken vreselijk veel gebruik van het werk van hun studenten. Je kunt je afvragen wat de auteursrechtelijke situatie van een scriptie of proefschrift is: daar zit ook veel begeleiding en denkwerk van docenten in.’
Volgens Hartman zijn er ook geen precieze regels voor hoe vaak je naar bronnen moet verwijzen. ‘Als de bron in de literatuurlijst staat, begrijp ik niet wat er mis kan zijn.’
Bovendien wijst hij erop dat het een publieksboek is. ‘Als je zo’n boek dichtplamuurt met noten, is het niet meer te lezen en ziet de bladspiegel er afgrijselijk uit. Wij minimaliseren dat om het voor het publiek leesbaar te maken. We staan hier verder van de academie af.’ Overigens bevat De Weimarrepubliek 148 pagina’s aan uitsluitend eindnoten.
De aanpassing van de noten was een keuze van Dassen, zegt Hartman. ‘Van mij had dat niet gehoeven, maar hij vond dat wenselijk.’ Dat aan die aanpassing nergens in het boek ruchtbaarheid wordt gegeven, is heel normaal, zegt hij. ‘Dat gebeurt nooit bij dit soort boeken. Publieksboeken hebben niet iets van een rectificatiepagina.’
Dezelfde conclusies
Ook oud-student Oude Egberink laat weten geen problemen te hebben met de manier waarop Dassen met zijn scriptie is omgegaan. ‘Hij heeft de betreffende bronnen zelf aangereikt en vanaf het eerste college aangegeven dat hij eventueel het werk van zijn studenten zou gebruiken. In de eerste druk stond al dat de selectie van Dassen deels op mijn scriptie is gebaseerd. In de nieuwste druk van het boek is de verwijzing naar mij zelfs aangepast en staat er nadrukkelijk dat de selectie van de Abelpapers op de mijne is gebaseerd. Wat mij betreft is dit prima.’
Over de door Propria Cures opgesomde omstreden passages zegt hij: ‘De citaten zijn gewoon op internet te vinden en Dassen verwijst daarbij naar de oorspronkelijke, digitale bron. Dat lijkt me ook correct.’ Ook geeft hij aan dat de analyse van Patrick Dassen ‘op talloze plekken helemaal anders is’. ‘Dat we op bepaalde fronten wel tot dezelfde conclusies komen, lijkt me niet meer dan logisch.’
De universiteit wil niet vooruitlopen op de vraag of de casus voor de integriteitscommissie komt. ‘Omdat de behandeling van (eventuele) klachten vertrouwelijk is’, zegt Van Overbeeke.
Scherpe aanval
De reactie van Dassen geeft ze wel door: ‘Geen auteur blijft onberoerd door zo’n scherpe aanval in dergelijke toonzetting. Het artikel van Propria Cures mist bovendien het kardinale punt: de belangrijke wisselwerking tussen onderzoek en onderwijs, kernpunt van de universiteit. Nu dat niet wordt benoemd, krijgt de gewenste samenhang tussen het werk van een docent en de scripties van studenten onterecht een verdacht karakter. Het is vanzelfsprekend dat de uitgangspunten en bronnen die de docent zelf heeft aangereikt doorwerken in scripties, die vervolgens weer lijken op onderdelen uit de publicaties van de docent.’
De zaak doet denken aan een eerdere klacht tegen Beatrice de Graaf, hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Het radioprogramma Argos besteedde in 2021 en 2022 aandacht aan de beschuldiging van een student, die passages uit zijn scriptie en een paper terug meende te zien in De Graafs boek Tegen de Terreur. Volgens haar was de overlap verklaarbaar doordat ze haar studenten toegang had gegeven tot haar ‘goudklompjes’: unieke primaire bronnen. De Universiteit Utrecht oordeelde destijds dat de zaak niet voorgelegd hoefde te worden aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit.
Emeritus hoogleraar methodologie en integriteit Lex Bouter (VU) reageert liever niet op individuele gevallen, maar voor studenten en docenten gelden in principe dezelfde auteursregels, zegt hij. ‘Wel hebben studenten soms de neiging hun bijdrage te overschatten en kennen ze de spelregels vaak nog niet. Dat neemt niet weg dat het voorkomt dat docenten studenten ten onrechte buiten beeld houden. Hoe vaak dat gebeurt is bij mijn weten nooit onderzocht.’
In een artikel zou een student opgevoerd kunnen worden als medeauteur of in een noot worden bedankt, afhankelijk van hoe groot de bijdrage was, zegt Bouter. ‘Dat is vanzelfsprekend vatbaar voor discussie en interpretatieverschillen. Het beste is dat daarover tussen de docent en student voor publicatie duidelijke afspraken worden gemaakt. Transparantie over wie wat gaat doen en daadwerkelijk heeft bijgedragen zijn daarbij de kern. Het is zaak dat goed tot zijn recht te laten komen in eventuele publicaties. In boeken kan dat als noot, in een voorwoord, in een dankwoord of als mede-auteurschap van een hoofdstuk of het gehele boek.’
Het selecteren van bronnen of data is ‘een manier om aan de eerste voorwaarde van auteurschap te voldoen’. Maar om auteur te worden zijn er meerdere voorwaarden, zegt Bouter: een aanzienlijke bijdrage aan de opzet van het onderzoek of aan het verzamelen, de analyse en interpretatie van de data; én het schrijven of verbeteren van de publicatie; én de laatste versie goedkeuren voor publicatie; én verantwoordelijkheid nemen voor het werk – dus als er bijvoorbeeld zou blijken dat er integriteitsproblemen zijn, dan zijn alle auteurs verantwoordelijk.