Een bezoek aan de Haagse Mescidi Aksa-moskee met de recent gepromoveerde Ömer Gürlesin begint met een discussie: wat voor een foto moet er gemaakt worden?
‘Het ligt eraan’, fluistert hij. ‘Welke kant wil je laten zien? Mijn religieuze, of academische?’ De door kroonluchters verlichte moskee zat nog geen halfuur eerder stampvol vanwege het vrijdagmiddaggebed, maar is nu doodstil, op een handvol mannen en vrouwen na, die geknield richting Mekka geruisloos bidden. Je zou een speld kunnen horen vallen, ware het niet dat er dik tapijt op de vloer ligt. Vanwege de omgeving valt de keuze op een religieus getinte foto, met de belofte dat hij in het interview de kans krijgt zijn academische kant toe te lichten.
Tijdens het interview legt Gürlesin uit waarom het onderscheid belangrijk is. Zijn religieuze kant – zoon van een imam met een religieuze opleiding – kwam tijdens het schrijven van zijn proefschrift in conflict met zijn academische kant.
‘Als ik gevraagd word om te spreken in de moskee, zeg ik nu nee’, vertelt hij later, om de hoek in een Turks café. ‘Dat was tien jaar geleden niet zo. Mijn academische houding is in conflict met mijn theologische. De academische kant is dominant geworden, maar mijn theologische kant wil dat niet. Het is moeilijk die twee eigenschappen van jezelf te combineren. Want het godsdienstige gedeelte is ook belangrijk. Dat wil ik niet kwijtraken, anders kan ik mijn ideeën ook niet aan iemand leren, snap je?’
Meestal is de religie van een onderzoeker een privékwestie, en niet relevant voor een proefschrift. In het geval van Gürlesin heeft zijn religieuze achtergrond, naast zijn academische, een grote rol gespeeld in het tot stand komen van zijn onderzoek naar de Turkse moslimgemeenschap in Nederland.
Zelf groeide hij op in Turkije, maar toen zijn vader als imam naar Nederland werd uitgezonden, ging hij mee. Na een jaar moest hij terug naar Turkije om in een strenge cram school de Koran uit zijn hoofd te leren. ‘Mijn vader wilde dat ik hafiz werd – iemand die de Koran helemaal uit zijn hoofd kent. Maar ik was nog klein en had mijn familie nodig.
‘Mijn vader is een gerespecteerde hafiz: een imam van imams. Hij wilde dat ik in zijn voetsporen zou treden. Ik zei: haal me naar Nederland, dan kan ik van jou leren. Dus elke keer als om drie uur de school was afgelopen, ging ik thuis de Koran bestuderen. Maar dat werkte niet. Na vier maanden had ik nog maar zestig pagina’s geleerd.
‘Bij terugkomst in Turkije, in 1996, ging ik naar een vakschool voor imams. Daarna had ik onderwijzer kunnen worden, maar ik koos voor het academische pad.’
Gürlesin studeerde af aan de theologische faculteit in Istanbul, en kwam in 2007 terug naar Nederland, als masterstudent in Leiden. ‘Toen zag ik dat er veel religieuze diversiteit is in de Turkse gemeenschap, maar dat dit vaak niet met de juiste concepten wordt onderzocht. Veel onderzoek probeert islamitische religie te begrijpen met vragen als hoe vaak je bidt, of je vast, dat soort dingen. Maar het vraagt niet: hoe geloof je, waarom bid je? Ik zie veel verschillende motivaties.’
‘Ik heb geprobeerd een schaal te maken om deze aspecten te meten. Voor de verschillende motivaties en stijlen achter dezelfde gebruiken hanteer ik de termen “elite” en “populaire religiositeit”’. Samengevat: mensen met elite-religiositeit staan bijvoorbeeld opener voor nieuwe informatie, twijfelen vaker aan hun geloof, en hechten waarde aan intellectuele beloningen, zoals het zien van Allah in de hemel. Populaire religie hecht meer waarde aan zekerheid, het volgen van rituelen en vinden de materiële beloftes van de Koran aan goede moslims, zoals mooie huizen of het eeuwige leven.
Uit vragenlijsten bleek dat een meerderheid populaire ideeën aanhangt. ‘Het zijn meetinstrumenten’, waarschuwt hij. ‘De maatschappij laat zich in het echt niet zo strak indelen. De meeste mensen die ik sprak, uiten zowel religieuze als elite-ideeën. Maar door sommige factoren – zoals opleiding of socio-economische status – domineren de populaire ideeën. Zodra dit verandert, komt er ook meer ruimte voor de andere kant.’
Er zijn verschillende manieren om kwalitatief onderzoek te doen, zegt hij. ‘Enerzijds als complete participant, dan ga ik zelf naar de moskee en naar gebeden. Daarnaast was ik ook participant as observer. Als moslim kon ik naar verschillende activiteiten van moslimorganisaties, ook al maakte ik daar zelf geen deel van uit, om te observeren en aantekeningen te maken. Ik gaf ook les aan kinderen over de Koran en islamitische ethiek, en ging vaak met hun families, informeel met een kop thee aan tafel zitten. Vanwege mijn achtergrond zien ze me als hodja, als imam. Ik ken de Koran goed, maar mijn stem is niet zo goed. Gürlesin betekent iets als “brullen”. Mijn vader heeft een geweldige stem. Als hij de Koran leest, raken mensen geïnspireerd. Ik ook. Het raakt je hart, alsof het muziek is.’
‘Ik ben weleens gevraagd om in Leiden het vrijdagmiddaggebed te leiden, toen er geen imam was. Ik ben in de gemeenschap vooral hodja en geen academicus. Als ik iets probeer te vertellen vanuit academisch perspectief, vinden veel mensen mijn analyse saai. Dat is ook een aspect van populaire religiositeit. Ze willen de emotionele kant van religie horen, kunnen huilen, gemotiveerd worden en ontroerd raken door religieuze verhalen. Ik maakte weleens een grap – of eigenlijk was het geen grap – dat de moskee mijn laboratorium was, en zij mijn respondenten. Dat vonden de meesten wel leuk.’
Populaire religiositeit is vatbaarder voor radicale ideeën, denkt Gürlesin. ‘Daar maak ik me zorgen over. Populisme groeit, zowel in Nederland als Turkije. De salafistische stem wordt steeds sterker en er is minder tolerantie voor andere religies, of voor andere interpretaties van de islam. Turkse organisaties in Nederland zijn heel sterk, en ik denk dat het populisme in Turkije daar ook effect op heeft.’
‘Zag je net de grote Turkse vlag, bij de moskee?’ De vlag bedekt inderdaad een groot deel van de muur van een theehuis, net buiten de ingang. ‘Dat is hoe het nu is. De nationalistische en religieuze stemmen komen samen. Mijn vader is hier blij mee, maar ik niet. Ik vind dat religie buiten politieke en nationalistische kwesties gehouden moet worden. Het moet er voor alle mensen zijn, niet bepaalde typen buitensluiten omdat ze andere interpretaties hebben.
‘Als ik naar een moskee ga, en ik hoor nationalistische of politieke preken, dan neem ik afstand. Nationalistische interpretaties van religieuze teksten wijs ik af. Ik voel me dan geen insider meer. Dan ben ik geen deelnemer meer, maar observeer ik alleen. Delen van mijn identiteit zijn veranderd door het schrijven van mijn proefschrift. Ik was een heel streng persoon toen ik begon, en wilde dingen definiëren: dit is goed, dit is slecht, dit is volgens de Koran, en dit niet. Ik begon bevooroordeeld, door mijn achtergrond en de manier waarop ik ben opgevoed. Nu krijg ik soms ruzie met mijn vader.
‘Ik probeer nu alle moslims te begrijpen en te respecteren wat ze doen. Mijn vader is strikt, en zegt over sommige dingen: dit is niet islamitisch, dus als je het doet, lig je uit de moslimgemeenschap. Dat is zijn positie, en zo is hij opgevoed. Voor hem is het normaal, maar niet meer voor mij. Ik definieer niet meer: dit is wel of niet volgens de islam. Ik ben niet meer de Ömer die ik tien jaar geleden was.’
Door Anoushka Kloosterman