Er is maar één aarde, dus we moeten hem delen. We delen hem zelfs met steeds meer mensen. Past dat wel? Helemaal aan het begin van de negentiende eeuw maakte demograaf Thomas Malthus zich daar al druk over. ‘Het vermogen van de mens tot bevolkingsgroei is onbegrensd veel groter dan het vermogen van de aarde om voor de mens een bestaan te produceren.’
Dat is uiteraard waar. Twee mensen kunnen samen meer dan twee mensen voortbrengen, en die kinderen krijgen ook weer meer kinderen enzovoort. Zo ontstaat een sneeuwbaleffect tot er te veel mensen zijn, en we elkaar doodvechten om eten. Dat is dan ook de toekomst die Malthus voorzag, en die doorklinkt in dystopische sciencefiction als Soylent Green en Fallout. Het goede nieuws is dat hij zich teveel blind staarde op het woordje ‘onbegrensd’. Ook in zijn tijd konden mensen hun aantal kinderen al begrenzen, nu is dat nog makkelijker. En zodra mensen een bepaalde welvaart hebben bereikt, blijken ze dat ook te doen.
De wereldbevolking groeit daarom steeds langzamer. Volgens de Verenigde Naties zullen er in 2050 zo’n 9,6 miljard aardbewoners zijn – het aantal Europeanen is dan zelfs lager dan nu. De komende veertig jaar krijgen we er minder mensen bij dan de afgelopen veertig jaar, zowel relatief als absoluut.
Dat lijkt te overzien. De mensheid als geheel is nu welvarender en vreedzamer dan veertig jaar geleden, ondanks alle groei. Kunnen die 2,6 miljard er ook nog bij? En is er dan voor iedereen genoeg te eten?
In het vakblad Ecological Economics berekenen milieuonderzoeker Ingrid Odegard van het Delftse adviesbureau CE en haar Leidse collega Ester van der Voet hoe de voedselvoorziening van 2050 er ongeveer uit moet zien.
‘Ik heb een aantal verschillende scenario’s doorgerekend, ook met meer mensen dan die 9,6 miljard’, legt Odegard uit. ‘Voor verschillende soorten voedsel heb ik de benodigdheden zo goed mogelijk opgezocht. Dat eten zit in bepaalde verhoudingen in een voedingspatroon, en de verschillende voedingspatronen vermenigvuldig je weer met het aantal mensen.’ Zo krijg je een grove benadering van wat er nodig is om het eten voor de mensheid te verzorgen.
Het model van Odegard en Van der Voet kijkt naar drie verschillende benodigdheden: landbouwgrond, water en meststoffen. Er is geen oneindige hoeveelheid vruchtbare grond op aarde, en het liefst zouden we een gedeelte daarvan begroeid laten met de natuurgebieden die er nu op staan. Water is er wel zat: van buitenaf gezien lijkt onze planeet er praktisch van gemaakt. Het probleem is dat slechts een piepklein beetje van al het water geschikt is om landbouw mee te bedrijven. Meststoffen zijn dingen als stikstof, fosfor en kalium: planten groeien niet zonder. Zonder plantjes geen beestjes en dus ook geen mensen.
Veertig procent meer mensen betekent niet per definitie dat je ook veertig procent meer wat-dan-ook nodig hebt om ze te voeren. Per vierkante meter kwam er in 2005 bijvoorbeeld twee keer zoveel tarwe uit de grond als in 1968, dankzij betere rassen, betere landbouwmethoden en kunstmest. Voor andere gewassen geldt hetzelfde. Als dat niet was gebeurd, hadden we nu meer dan twee keer zoveel landbouwgrond nodig gehad als toen. Die is er niet, ook niet als we alle bossen op de planeet om hadden gezaagd. In hun model houden de onderzoekers er keurig rekening mee dat de productie nog verder kan stijgen. Odegard: ‘Met name in de derde wereld kan de opbrengst nog enorm omhoog. Dat zal ook wel moeten.’
Tot zover het goede nieuws. Het slechte nieuws is dat als die 9,6 miljard mensen allemaal gaan eten als de gemiddelde westerling, dat voor enorme problemen zorgt. We maken dan veel meer water vies en er moet twee à drie keer zoveel landbouwgrond bijkomen.
De mineralen voor kunstmest zijn ook een zorgenpuntje. Stikstof winnen we uit de lucht, maar kalium en fosfaat halen we uit mijnen. Afhankelijk van het scenario komt in 2050 het einde van de voorraden makkelijk winbare mineralen in zicht. Van der Voet: ‘Kalium is zo overvloedig aanwezig, daar valt nog wel wat op te verzinnen. Voor fosfaat voorzie ik wel problemen. Volgens het model hebben we grofweg genoeg tot het jaar 2150. Dat is niet geruststellend lang: fosfaat is zo belangrijk voor de mensen; het wordt echt tijd om na te denken hoe het moet als er geen makkelijk winbaar fosfaat meer is.’
Het grote pijnpunt in onze voeding is vlees. In plaats van planten te eten, geven we het aan beesten en vervolgens eten we de beesten op. Dat is per definitie minder efficiënt. ‘Er wordt soms gedaan alsof dit verhaal komt van geitenwollensokken die naar hun straatje praten’, verzucht Odegard. ‘Terwijl er prima over te rekenen valt.’ De onderzoeksters zijn geen van beiden vegetariër, verklaren ze desgevraagd.
We kunnen de mensheid in 2050 te eten geven, maar alleen als die mensheid een stuk minder vlees wil dan de meeste westerlingen nu doen. ‘Er valt heel veel milieuwinst te halen bij voedsel’, verzucht Van der Voet. ‘Maar juist daar mag je niet aankomen. Het ligt politiek heel gevoelig. We kunnen ook echt niet meer terug naar een kunstmestloze landbouw. Je haalt gewoon minder opbrengst van je land, dat scheelt echt een orde van grootte. Dan kun je de wereldbevolking echt niet meer voeden.’