Het is donderdagavond half zeven en de geur van avondeten begint zich te verspreiden in het huis aan het Pieterskerkhof. Emeritus-hoogleraar biochemie Arthur Rörsch schenkt alvast twee glazen wijn in, studente Caroline Schep (21, research master geschiedenis) legt een laatste hand aan het diner.
Iedere doordeweekse avond eet er een student bij Rörsch, allemaal van verschillende studies, allemaal lid van studentenvereniging VGSL Franciscus Gomarus. Schep heeft vanavond bietencurry met garnalen gemaakt. ‘Niet iedereen kookt zelf, sommigen halen wat af. Arthur en ik houden allebei van vis, dus af en toe doet hij wel een verzoekje: “Kunnen we volgende week zalm eten?”’
Het systeem is simpel: een WhatsAppgroep waarin aan het begin van de week wordt afgesproken wie wanneer langs gaat. Dat gaat nu al vier jaar zo. Rörsch woonde eerst samen met zijn vrouw, maar nadat zij zelf ziek werd, kon ze niet meer voor hem zorgen. De thuiszorg komt nu dagelijks bij Rörsch langs en de studenten zijn er met het avondeten. Schep: ‘We raken niet uitgepraat. Arthur is altijd benieuwd naar wat er speelt bij mijn studie en op de studentenvereniging.’
‘Eten moet je toch, dus waarom dan niet samen? Het is een kleine moeite en ik krijg er veel voor terug. Arthur heeft zestig jaar meer levenservaring dan ik en heeft daarbij veel kennis van het reilen en zeilen binnen de universiteit, daar kan ik veel van leren.’ ‘Ik vind jullie vereniging ontzettend leuk’, zegt Rörsch. ‘Jullie bralliedjes doen me denken aan de liedjes die ik bij het Delftsch Studenten Corps zong. Ik vind het ook goed dat jullie aandacht besteden aan etiquette. Dat lijkt te verdwijnen tegenwoordig. Het is ook niet per se belangrijk, maar wel aangenaam.’
‘U bent inmiddels een begrip op Gomarus,’ reageert Schep, ‘Heeft u dit jaar niet alle eerstejaars ontmoet?’
‘Dat klopt, die kwamen langs. Een van de eters heeft wel eens geopperd of ik geen erelid van de vereniging wilde worden. Maar daar begin ik toch maar niet aan, als agnost erelid worden van een christelijke vereniging.’
‘Ik ben trouwens wel behoorlijk bekend met het christelijk geloof. Dat komt omdat ik bevriend was met Ephraim Katzir, de president van Israël van 1973 tot 1978. Toen ik naar Israël ging werd ik daarom rondgeleid door iemand uit het leger. Die heeft me allemaal plekken laten zien die in de Bijbel voorkomen, heel leerzaam.’
Op vrijdagavond komt Derkjan Elzinga (22, security studies) eten. Met de vaste bestelling van de Chinees om de hoek belt hij om tien voor zeven aan.
Rörsch werd geboren in 1933, werkte bij TNO en als deeltijdhoogleraar aan de Universiteit Leiden en leidde altijd een actief leven. Vijftien jaar geleden ging hij met emeritaat. Daarna ging hij lichamelijk hard achteruit. ‘Ik ben gehandicapt, maar mijn brein werkt nog als altijd.’ Dat betekent dat hij altijd in is voor een goed gesprek, en goede verhalen heeft hij genoeg. ‘Leuke das’, complimenteert Elzinga. ‘Hij is van Grolsch’, antwoordt de emeritus-hoogleraar. ‘Ik heb dassen van bijna alle biermerken, want ik heb in mijn TNO-tijd voor bijna allemaal gewerkt. Ook een tijdje met Freddie Heineken, die heb ik goed leren kennen.’
Rörsch: ‘Ik vind dat meer studenten en emeritus-hoogleraren samen zouden moeten eten. Het grijpt terug op het originele universitaire systeem, waarbij studenten bij de hoogleraar in huis woonden. Dat is wat veel van het goede, maar door alleen al samen te eten leer je van elkaar. En wanneer spreken studenten tegenwoordig nog hoogleraren binnen de universiteit?'
Elzinga: ‘Kent u andere hoogleraren die hierin geïnteresseerd zouden zijn?’
Rörsch: ‘Ik weet zeker dat ze er zijn, maar je moet ze wel eerst vinden: ze zitten allemaal buiten Leiden. Ik denk soms dat de Universiteit Leiden beter de Universiteit van Oegstgeest genoemd kan worden, iedereen woont daar. En nu willen ze ook nog studenten uit het centrum weren, belachelijk vind ik dat.’
Elzinga: ‘Was er in uw tijd minder weerstand tegen studenten in het centrum?’
Rörsch: ‘Integendeel. Toen ik in 1975 het eeuwfeest (400 jaar Universiteit Leiden) organiseerde, was de scheiding tussen de stad en de universiteit nog groter. We hebben toen juist geprobeerd de stad te betrekken bij de festiviteiten. Mijn vrouw, Kiki Douwes, heeft later zelfs een gouden speldje gekregen van de gemeente, vanwege haar acties om de universiteit en de stad dichter bij elkaar te brengen. Ze heeft de stichting Vrienden van de Pieterskerk opgericht, dat was de concrete aanleiding. Mijn idee was om de hele vloer van de kerk met twee meter te verhogen en er een parkeergarage onder te bouwen, je houdt toch nog genoeg kerk over. Dat werd niet zo gewaardeerd.’
Voor Rörsch zijn de maaltijden met de studenten waardevol: ‘Ik kom niet veel meer buiten, maar dankzij deze studenten heb ik toch nog dagelijks aanspraak. Zo blijf ik uit eerste hand op de hoogte van wat er speelt in de stad en bij de universiteit.’