Soms is het leven van een geesteswetenschapper best lollig. Zo las ik tussen de collegevoorbereiding door een stukje over de kantoortuin. De kantoortuin - die volgens dat stukje ‘werknemers laat lijden’ - is een prachtig stukje bewijs voor diegenen die weigeren in evolutie te geloven. Hoe anders is de mondiale zegetocht van een concept dat alleen door architecten en kantoormeubilairleveranciers wordt omarmd, grondig gehaat door de rest van de mensheid én dat de mensen erin empirisch aangetoond ziek en ongelukkig maakt, te verklaren immers?
Als je dezer dagen met een Haagse diplomaat praat, breekt je hart voor de ontheemde die de diplomaat is geworden in de überkantoortuin van het nieuwe ministerie van Buitenlandse Zaken. Geen ontvangstruimtes, nooit een vergaderruimte als je ‘m nodig hebt, niet eens een plankje om wat boeken en naslagwerken op te zetten. En ben je niet heel vroeg, is je flexplek weg.
Maar opgelet! Als er ergens in Den Haag een onzalige ontwikkeling is die bewezen negatieve invloed uitoefent op werk en medewerker, dan is het slechts een kwestie van tijd voordat universiteiten deze enthousiast binnenhalen als heraut van een nieuwe tijd. Zo ook de kantoortuin.
Er wordt aan de Leidse universiteit immers lustig gebouwd (met welk geld trouwens? En waarom gebruiken we de Hudson’s Bay niet gewoon - dat staat er immers al?), dus genoeg ruimte om dat nieuwe concept van de flexkantoortuin de academie binnen te halen, zo werd er ergens gedacht. Lollige gedachte.
Het blijkt namelijk dat een grote meerderheid van bedrijfsartsen van mening is dat het ziekteverzuim door kantoortuinen sterk stijgt en dat de dingen moeten worden afgeschaft. Zet te veel mensen te vaak samen, neem ze hun vaste plek af en ze worden ziek. Mooi moment dus om de academische versie ervan in te voeren. Met veel gezamenlijke ruimte, veel flexplekken, veel spaces (hoed je voor eenieder die dit woord niet-ironisch gebruikt), en vooral ook: weinig boeken.
De geruchten die de ronde doen over het aantal meter boeken dat een wetenschapper nog mag stallen zijn beangstigend (en geven maar weer eens aan hoe losgezongen de structuur die ons controleert is van onze dagelijkse werkelijkheid), maar lijken bevestigd te worden door de kantoren van collega’s elders en door de nieuwe kamers in het Arsenaal - binnenkort op te leveren. (Ja, ik werk veel digitaal, maar net zo goed nog analoog. Geen ontkomen aan.)
Ik heb decennia als student, aio, en staflid doorgebracht in het Arsenaal, dus ik volg de verbouwing ervan met meer dan gemiddelde belangstelling - ook omdat dat ‘concept’ (o, gruwel) ons voorland lijkt te zijn. Dat het Arsenaal een update zou krijgen was onvermijdelijk (geld in stenen steken gaat toch altijd weer makkelijker dan in mensen). Dat de kamers die ik kende als fijne boekenhokken waar je op zes vierkante meter toch al snel zo’n acht boekenkasten kwijt kon nu echter een deur en muur van glas hebben gekregen en aan beide zijmuren slechts een stuk of vijf boekenplanken kennen (zonder ruimte voor meer boekenkasten) doet me de schrik om het hart slaan.
Fijn hoor, al dat glas, maar daar mag je vast geen boekenkasten tegenaan zetten. Ik vermoed dat dat de visuele identiteit van het ontwerp zou verstoren. Ook fijn, die grote ruimtes waar je elkaar tegen het lijf kunt lopen, kunt brainstormen en zo, maar helaas geen tijd, ik moet colleges geven en anders vergader/manage/bestuur ik.
En afgezien daarvan: ik wil muren om mij heen. Hoog en stevig genoeg om boekenkasten tegenaan te zetten - en als je boekenplanken kwijt moet, dan gaarne bóven de boekenkasten. Al hoorde ik een paar jaar terug dat deze boekenplanken (die ik had) nu verboden waren. Ja, verboden. Boekenplanken. Verboden.
Nog een reden waarom ik graag hoge muren om mij heen wil: afzondering. Ik wil kunnen nadenken, schrijven en opzoeken zonder gestoord te worden, kunnen overleggen zonder starende ogen van buiten. Als ik wil brainstormen (wie doet dat trouwens nog?), dan vind ik mijn collega’s wel. Ik kom niet naar de universiteit om gezellig bij te praten, maar om te werken. Dat doet een wetenschapper graag in afzondering. Laat ik het zo zeggen: ik moet de mate van sociale interactie zelf kunnen bepalen om productief te zijn.
Veel glas, veel openbare ruimte, veel ongeplande brainstormsessiespaces, weinig boekenkasten, veel flexplekken: ik zou bijna gaan denken dat de universiteit mij probeert te vertellen mijn onderzoek vooral thuis te doen. Onderwijs, vergaderen, managen is allemaal prima, maar onderzoek doe je blijkbaar ’s avonds en in de weekenden en dus thuis. Al die open ruimte. Ik - en met mij vele anderen - word er eerlijk gezegd ziek van. Ik ben een afzonderling in het diepst van mijn gedachten.
Remco Breuker is hoogleraar Koreastudies