Kort deurgeklop verbreekt abrupt de wennende stilte van gedwongen afzondering. In de gang staat een kleine man met in zijn handen een bord vol pisang goreng, het is de benedenbuurman van een vriend die ik bezoek. Om te kijken hoe alle buurtjes het maken gaan hij en zijn glimlach de appartementen langs om gebakken banaan uit te delen.
We vragen of hij soms ook een biertje wil, en na de uitwisseling van wat dunne praatjes zegt de vijftiger plots: ‘Jullie zijn wel kandidaatjes.’
Hij blijkt vrijmetselaar, waarvan er in Nederland zo’n zesduizend schijnen te zijn, met een gemiddelde leeftijd van tweeënzestig jaar. Zo op het eerste gezicht niet echt een aantrekkelijk gezelschap voor studerende jongmensen, maar wij zijn als ‘kandidaatjes’ stiekem gevleid en vragen door.
‘Wij leggen meningen naast elkaar in plaats van tegenover elkaar,’ vervolgt de buurman. ‘Zo kan ik zelfs prima omgaan met twee racisten binnen onze gemeenschap, we vinden elkaar in onze liefde voor muziek.’
Als ik je een lul vind, maar we schreeuwen allebei hartstochtelijk mee met Feel van Robbie Williams in de Leidse karaokebar Van Melzen, vind ik je nog altijd een lul. Maar dat durf ik niet te zeggen tegen de kleine man.
In plaats daarvan schenken we nog eens in en bereikt de avond het punt waarop de verhalen sterker worden dan de drank op tafel. Hij heeft ooit het plectrum van de gitarist van een wereldberoemde Britse rockband gevangen, weer wat anekdotes later heeft hij die gitarist tijdens een optreden zelfs vervangen.
Wat waar is of verzonnen doet er vanavond totaal niet toe. Verhalen houden ons op de been nu we onderworpen zijn aan een verhaal waarvan de afloop nog onbekend is.
Pas als de man opstaat om te roken, herinner ik me hoe klein hij is, met nauwelijks de lengte van de anderhalve coronameter die mensen nu als magnetische tegenpolen uit elkaar houdt. Als de sigaret op is, gooit hij zijn sleutelbos op tafel. Achter het doffe plexiglas van één van de hangers straalt zijn dochter van een jaar of twaalf. Hij heeft haar door ellendige privéomstandigheden al zes jaar niet gezien, zou daar alles voor over hebben.
Niks is mooier dan het einde van het missen, schrijft Griet Op de Beeck in Vele hemels boven de zevende. Ze laat daarbij onvermeld dat niet alle gemis eindig is, denk ik, terwijl de kleine man met een leeg bord de trap af stommelt.