Columns & opinie
Het Laatste Oordeel laat zien hoe neurotici zich voelen
Nu de geestelijke gezondheid van studenten onder grote druk staat, haalt Olaf Leeuwis herinneringen op aan zijn eigen mentale kwalen, de eindeloze wachtlijsten en zijn tijd in 'het Dolhuis'.
Olaf Leeuwis
donderdag 10 februari 2022

Nu de musea eindelijk weer open zijn, moet ik terugdenken aan Museum de Fundatie te Zwolle, waar ik mijn eerste psychose opliep, of het Centraal Museum in Utrecht dat ik ook in een sombere periode van mijn leven bezocht.

Eerder beschreef ik hoe kunst maken de aandacht van mijn hersenrommel verlegde naar iets uiterlijks, zoals een schilderdoek. De balans met de buitenwereld werd zo weer iets hersteld en dat gold niet alleen voor mij, maar ook voor de medebewoners in het Dolhuis die tekenden of schilderen (of rookten).

Maar in deze periode keek ik ook kunst, en niet alleen bij de kunstgeschiedenisvakken die ik volgde. Hoewel ik bibberend van angst in de collegezaal Het Laatste Oordeel van Rogier Van der Weyden aanschouwde, hielp het wel degelijk als afleiding.

Dat gold ook voor enkele museumbezoeken. Mijn laatste was in maart 2020, op de dag voordat Nederland in lockdown ging. De Lakenhal was de meest voor de hand liggende bestemming. Ik mocht weliswaar wel af en toe de afdeling verlaten, maar om nou helemaal naar Amsterdam te reizen voor een middelmatige tentoonstelling in het Stedelijk Museum, dat was ook weer zowat.

Sommige werken geven licht. Ze zwaaien bijna naar je bij binnenkomst van een museumzaal. In de Lakenhal is dat het schilderij dat al vijfhonderd jaar in stilte wacht op nieuwsgierige toeschouwers: Het Laatste Oordeel van Lucas van Leyden.

'De innerlijke Bacchus op zoek naar de idylle en de bevrijding van de mentale toornen'

Dit werk symboliseert wat veel neurotici voelen. Het groen, de dromerige lucht, samen met de gruwelen van het beest en de duivelsknechten. De zwarte kant van de ziel én het verlangen naar dat zalige lentegevoel van het goede met een blauwe hemel en een grasveld vol nimfen, engelen en bomen. De innerlijke Bacchus op zoek naar de idylle en de bevrijding van de mentale toornen.

De trap op, langs dat merkwaardige diepblauwe Chagalliaanse paard dat in vrijwel de laatste hal hangt, en je bevindt je voor Kamerlingh Onnes’ zus Jenny in bruidsjurk, bedroefd met kleding die zou moeten gelden als de slingers voor de ziel. Het huwelijk zou toch blijmoedig moeten stemmen, maar net als bij Rembrandts Joodse Bruidje doet de blik niet onder voor mijn weemoedige grimas. De contouren (ik raad echt aan om dit werk op te zoeken), zijn zo mistig dat het lijkt alsof je voor een Rothko staat, waar ook mistige en lichtgevende delen te vinden zijn.

Dat is schildersmagie die inspireert en bedroeft. Ik kon daar ook zo gaan zitten, zoals Jenny er in 1888 erbij zat om te poseren voor haar broer Menso. Dat weemoedige, die absolute verstilling en die eeuwige aanwezigheid in een museum.

Ja, dat leek me wel wat. Kunst bracht herkenning en hierdoor viel er verheffing in te vinden, hoewel ik alles op mezelf betrok.