Cultuur
Ronald Giphart vindt vervelende woorden schrappen prima: ‘Ik ben ontzettend woke’
Als student wilde Ronald Giphart (58) liever auteur worden dan afstuderen. Donderdag geeft hij als gastschrijver de Albert Verweylezing, over verbondenheid. ‘Als schrijver ben je God, maar soms kan een woord een effect oproepen dat niet mijn bedoeling was.’
Vincent Bongers
donderdag 14 november 2024
Foto Bas Losekoot

‘“Ben je seksueel gefrustreerd? Want je schrijft zoveel over seks”, vroeg een student aan mij toen ik een optreden had bij Augustinus.’ Gastschrijver Ronald Giphart zit in zijn Utrechtse stamcafé Orloff en vertelt over een lezing die hij bij de Leidse studentenvereniging gaf na zijn debuutroman Ik ook van jou (1992). ‘Heel de zaal lachte om die vraag natuurlijk. Ik heb deze vraag later heel vaak gekregen, maar bij Augustinus voor het eerst.

‘“Wie heeft de afgelopen week gemasturbeerd?” reageerde ik. Niemand stak zijn vinger op. Zou ik ook niet gedaan hebben trouwens. “Óf alle studenten in Leiden die niet masturberen zitten nu in bij elkaar in een zaal, óf jullie geven geen eerlijk antwoord op mijn vraag”, stelde ik toen vast. Het werd door deze interactie wel een heel goede avond.’

De roman werd, vooral ook onder jongeren, een groot succes. Behalve goede recensies verschenen er ook venijnige besprekingen, zoals die van Tom van Deel die in Trouw klaagde over het ‘drakerige, jongetjesachtige verhaal’ dat zich ‘concentreert op de seks’.

Wat vond u daarvan?
Giphart pakt een peperbus van de tafel. ‘In het boek parodieer ik de poëzie van Van Deel. In zijn gedichten nam hij iets alledaags uit de werkelijkheid. Hij beschreef dan heel mooi de korrels in deze bus. “Maar deze peperbus is eigenlijk ook een gedicht. Het is niet alleen een peperbus of een gedicht, maar ook het leven. Want het leven is….”

‘Dit soort gedichten op de hak nemen was een running gag in het boek. Hij was pissig en deed alsof de roman alleen over “neuken en nog eens neuken” ging, terwijl het vooral het verhaal is van een jongen die een relatie had met een meisje, Reza, die automutileerde en zelfmoordpogingen deed.

‘Ik vond het stuitend dat een universitair docent zo’n keiharde recensie schreef omdat ik wat grappen over zijn poëzie maakte. Mijn uitgever zei toen: “We zetten die neuken-en-nog-eens-neuken-quote op de achterflap van je tweede boek, om te provoceren.” In dat boek, Giph, ben ik helemaal losgegaan op Van Deel.’

U studeerde Nederlands in Utrecht, maar maakte uw studie niet af. Waarom niet?
‘Ik wilde schrijver worden. Hét moment dat ik besloot te stoppen was net na een mislukt tentamen. Ik had een mondeling moderne letterkunde en ging voor een tien. Ik kwam helemaal opgefokt bij de docent, Wiljan van den Akker, en toen wist ik het antwoord op de eerste vraag niet. Daar klapte ik helemaal van dicht. Van den Akker zei: “Ik weet dat je het kan. Ik geef je een zes, of je kunt het overdoen.” Toen ik vertelde dat ik bezig was aan een roman, zei hij: “Richt je daar dan maar even op. Dit komt wel goed.” Dat kwam het ook, maar niet met de studie.’

‘Ik werkte bij restaurant Gauchos, dat was een soort vervangende studentenvereniging’

Was u lid van een vereniging?
‘Nee, ik ben twee keer uitgeloot bij Veritas. Jammer, want het romantische studentenleven leek me wel wat. Achteraf was het ook wel goed, want zo werd ik in eenzaamheid teruggeworpen en ben ik gaan schrijven.

‘Maar er was genoeg op het gebied van drank, meisjes en feesten. Ik woonde in een studentenhuis waar ook leden van het corps en Veritijnen een kamer hadden. Ik werkte bij restaurant Gauchos, en daar had ik alleen studenten als collega’s, dat was een soort vervangende studentenvereniging.

‘Mijn groep bij Nederlands was heel hecht. “Reza” was ook een meisje dat in mijn studiegroep zat. Ik heb haar het manuscript van Ik ook van jou laten lezen. Ze vond het heel mooi; moest erom huilen.

‘Wat tegenviel: ik had de hoop dat mijn medestudenten en ik een bevlogen nieuwe schrijversstroming zouden beginnen. Dat gebeurde niet. Bijna niemand las boeken. Ja, uittreksels, of omdat het moest. Ik kwam er bijna geen begeesterde schrijvers tegen. En de jongens en meiden die dat wel waren, hielden van schrijvers die ik niet leuk vond.’

U geeft nu zelf college aan Leidse studenten. Hoe bevalt dat?
‘Het is geweldig. Het komt erop neer dat we wat ouwehoeren. Ik ga niet met een PowerPointpresentatie allemaal wetenschappelijke informatie geven. Ik moet ze wel toetsen, maar als je meedoet, krijg je een voldoende.

‘Er zitten een paar echte schrijverstalenten tussen. Eén jongen heb ik al geïntroduceerd bij een uitgeverij. Maar het is geen wedstrijd. Ik hoop dat ze zich ontwikkelen tot een schrijversgroep die niet alleen met elkaar discussieert, maar elkaar ook bijstaat en steunt. Dat ontbeerde ik in mijn studententijd.’

De roman Ik omhels je met duizend armen is geïnspireerd door de dood van uw moeder (en PvdA-Kamerlid) Wijnie Jabaaij. Zij leed aan MS en koos in 1995 voor euthanasie. Ondanks het zware thema is het ook een grappig boek. Hoe belangrijk is humor in uw werk?
‘Er moet af en toe comic relief zijn. Ik vind dat literatuur een afspiegeling moet zijn van de maatschappij, daar hoort humor bij. Juist in de literatuur wordt humor wat veronachtzaamd. Er zijn niet zoveel boeken waar je om kunt lachen.

‘In het begin was Ik ook van jou best een zwaar boek met weinig humor. Ik liet de eerste tekst lezen door mijn huisgenoot en schrijver Bert Natter. Hij las ook een brief die ik naar Reza stuurde, daarin stonden allemaal grappen. “Potverdomme”, zei Bert. “Dít is hoe je het boek moet schrijven. Niet met die ernstige toon van de studie Nederlands.”’

‘Er moet comic relief zijn, maar sommige dingen zijn gewoon niet leuk meer’

Kan humor ook tekortschieten?
‘Ja, in mijn meest recente roman Nachtangst wordt de hoofdpersoon, een jongetje van elf, seksueel misbruikt door iemand die kinderen begeleidt (een gebeurtenis gebaseerd op wat Giphart zelf is overkomen in zijn jeugd, red.). In de sleutelscènes lukte het me niet om humor in het verhaal te verwerken.

‘Soms gebeurt er iets waardoor je je humor verliest. In mijn roman IJsland gaan drie cabaretiers naar IJsland om hun vriendschap te herijken. Een van de drie, genaamd Giph, heeft een heel erg ziek kind gehad. Hij zegt dat hij als cabaretier altijd gespitst is op of ergens een grap in zit, behalve toen zijn kind aan het vechten was voor zijn leven.

‘Als schrijver heb ik dat ook gehad. Mijn jongste zoon Lasse had bij zijn geboorte een tumor in zijn alvleesklier. Dat overleef je meestal niet. Hij wel. Ik heb hem tot twee keer toe gereanimeerd zien worden. Bij een baby gaat dat niet met twee handen maar met twee vingertoppen. Dat waren momenten dat mijn humor uitstond. Ik was toen geen schrijver maar vader.’

Er wordt scherper gekeken naar taalgebruik en humor, bij uitgeverijen lezen sensitivity readers mee. Wat vindt u daarvan?
‘Die heb ik ook. Als schrijver ben je God. Ik ben de baas, maar soms kan een woord of zin een effect oproepen dat niet mijn bedoeling was. In de roman Alle tijd komt een student voor die in een “Turkenbak” rijdt. Vroeger bedoelde je daar dan een oude Mercedes mee. Mijn sensitivity reader vond Turkenbak een vervelend woord. Maakt het voor mij uit of ik er “barrel” van maak? Nee, dan pas ik het aan.

‘Een van de hoofdpersonages in Ik ook van jou is een zwarte vrouw. Ze wordt in de roman “het allermooiste ‘n-woord’ van de wereld” genoemd. Een zwart meisje op een middelbare school had dat gelezen en het aan haar ouders laten zien. Zij wilden niet dat dat woord in het boek staat. Bij de volgende herdruk gaat het eruit. Sommige collega’s zeggen dat je dan meegaat in de woke-gedachte. Dat interesseert me niets. Ik ben ontzettend woke. Niemand moet een ongemakkelijk gevoel krijgen bij het lezen van mijn boeken, behalve als ik daar juist op aanstuur.

‘Ik erger me kapot aan schrijvers die met een soort likkebaardende verongelijktheid laten weten dat ze dit of dat niet meer mogen zeggen. Je mag alles zeggen wat je wil, maar waarom zou je bepaalde dingen willen zeggen? Humor en literatuur zijn gebruiksartikelen. Sommige dingen zijn nu gewoon niet leuk meer.’


Ronald Giphart, Het recht op engagement! Albert Verweylezing, Academiegebouw, donderdag 21 november, 20:00 uur, €10 (studenten gratis), aanmelden verplicht

‘Universiteiten hebben juist méér managers nodig’

‘Mijn Verweylezing gaat over engagement. In Nederland betekent dat: je inzetten voor een progressieve zaak. Engagement is in het Engels: je verbonden voelen met je werk. Het engagement dat ik als schrijver heb met mijn vak is heel sterk. Maar voor mensen met een andere baan blijkt dat niet zo te zijn. Een slechte sfeer en het gevoel dat je leidinggevende niet naar je luistert, zijn de belangrijkste redenen om van baan te veranderen. Verbondenheid is dus heel belangrijk.

‘Ik werd writer in residence bij Leeuwendaal, een Utrechtse consultant voor de overheid, onderwijs en zorg. Plotseling belandde ik als eenzame schrijver in een heel andere wereld. Ik volgde de vergaderingen en de gesprekken bij het koffiezetapparaat. Alle clichébeelden werden ontkracht. Mijn idee dat er heel veel monotoon werk werd gedaan, bleek onzin.

‘Er is een connectie met de bezuinigingen op de geesteswetenschappen. Mijn jongste zoon Lasse gaat in september Chinees in Leiden studeren. Hij wist al op zijn veertiende dat hij die opleiding ging doen. Leiden en Utrecht worden enorm getroffen door de plannen om talen te schrappen. Het zal nu van het leiderschap afhangen hoe daarmee wordt omgegaan.

‘Eerdere gastschrijvers stelden in hun lezing: schrap het middle-management, leg de focus weer helemaal op onderzoek en onderwijs. Ik poneer juist dat er méér managers moeten komen. Managers die werken op basis van gezag en niet van macht. Die luisteren naar de mensen die het werk uitvoeren. Als die goede verbinding er is, gaat de arbeidsproductiviteit omhoog.

‘De universiteiten krijgen minder geld, goede managers kunnen ervoor zorgen dat die middelen zo efficiënt mogelijk worden besteed. Er dreigt nu een sfeer te ontstaan dat medewerkers van de universiteit niet meer betrokken zijn bij hun werk omdat er zoveel ellendige bezuinigingen aankomen. Die mensen moeten behouden blijven voor de universiteit. Als de sfeer is dat de universiteit ten dode is opgeschreven dan wordt dat een self-fulfilling prophecy.

‘Als er te weinig studenten een opleiding volgen, dan moet je buiten de grenzen van de eigen universiteit kijken. Zoek de samenwerking op. Probeer alles op alles te zetten om de studie te behouden.’