Cultuur
Tweede prijs: Het Grote Vraagteken
donderdag 14 december 2017

Bij de post zaten die dag twee aan haar geadresseerde enveloppen. Er zaten wel vaker aan haar geadresseerde enveloppen bij de post, maar bij opening bleek het dan meestal toch reclame te zijn. De laatste tijd echter bevatten de enveloppen geregeld brieven, die steeds van dezelfde, vreemde afzender afkomstig waren.

Ook die dag had de vreemde afzender een brief aan haar gestuurd. Ze las hardop voor: “Wegens aanhoudend uitblijven van het voldoen aan de betalingsverplichting door cliënt, zien wij ons genoodzaakt om de kosten voor gedane zaken te verhogen tot een totale som van 445 euro.” De afzender gaf zich uit voor kistenmaker en stuurde nu al maanden brieven. Hij vroeg steeds om geld voor dezelfde kist, maar de prijs liet hij oplopen. Het begon een beetje irritant te worden. Kon deze vent niet eens iemand anders gaan vervelen?

Ze opende snel de tweede envelop. Op het gekreukelde velletje papier dat erin zat, was een stempel van de Penitentiaire Inrichting gedrukt. In een onvast, kinderlijk handschrift stond geschreven: "Dat is goed. Kom maar langs, kamer C12." Het was een raadsel hoe dit nu weer in haar huis terecht was gekomen. Met justitie was zij maar één keer in aanraking geweest en dat was lang geleden en zij kende niemand die in detentie zat.

Pas toen zij zag door wie het velletje ondertekend was, begon het haar te dagen. Het Grote Vraagteken. Was dat soms…? Kwam dat niet uit de krant? In de aanloop naar Kerst stond de krant weer vol met advertenties, maar deze had haar het meest aangesproken: “Het Grote Vraagteken, ook voor U?”. Het was fijn dat er nu bevestiging was.

Nog in verwondering liep zij naar het kleine kamertje naast de keuken. Het hemelsblauw geverfde behang liet op sommige plekken los van de muur, maar dit was nauwelijks te zien omdat de gesloten gordijnen de kamer voor een groot deel verduisterden. Het enige kunstlicht kwam van het lichtgevende beertje, dat in het stopcontact zat. Ze tilde de deken in het ledikant opzij en haalde een pop tevoorschijn. Het was het kerstkind, dat zij meegenomen had uit de kerststal op de binnenplaats van het Guislain-ziekenhuis.

Het kind lag te slapen in haar armen. De huid van het plastic lijfje was mat geworden van het vuil. Ze boog zich voorover en gaf het een kus op zijn gesloten ogen. Enige minuten bleef zij gebogen over zijn ogen. Toen zij zich weer oprichtte, liep er een druppeltje vocht langs de wang van het kind naar beneden. Er waren tegenwoordig poppen op de markt die uit zichzelf konden huilen, maar die waren veel duurder en nergens voor nodig. Ze prevelde langzaam de kamer in: “Hij krijgt er een broertje bij.”

De volgende ochtend, toen ze de straat opliep, richtte zij haar blik naar boven en herhaalde, nog enigszins verbaasd, maar met meer overtuiging: “Hij krijgt er een broertje bij.” Al voortschrijdend, verscheen er een glimlach op haar gezicht, die steeds moeilijker te onderdrukken was.

De etalages van de winkels hingen vol met versieringen. Uit een van de winkels kwam een krassend, ijl geluid. Ze deed snel een stap opzij en keek achterom, maar het bleek afkomstig van een arrenslee die, vastgelopen, op een klein stukje spoor in de etalage heen en weer reed. De kerstman die erin zat had er niet minder plezier om, maar zijn lach kreeg er een akelige bijsmaak van.

Ze nam een omweg, zodat ze langs het grote warenhuis kwam. In de kelder was de stad, speciaal voor Kerstmis, nagebouwd van peperkoek. Dat had ook in de krant gestaan. Het zou een wereldrecordpoging zijn. Ze zocht zich een weg door de menigte die vlak na de ingang tot stilstand was gekomen om op het laatste moment nog inkopen te doen. Met het afdalen van de roltrap naar de kelder werd de geur van parfum en andere cosmetica geleidelijk vervangen door de kruidige lucht van peperkoek.

Beneden was het een feestelijke kakofonie van gillende kinderen. Zij renden de paden door, waarlangs de stad was nagebouwd. Een eindeloze verzameling van koek vervaardigde huisjes stond opgesteld op eilanden van tafels. De gebouwen waren naar hun equivalenten buiten gemodelleerd, maar waren niet altijd herkenbaar. De lichtjes die in elk huisje waren aangebracht waren van een afstand niet meer van elkaar te onderscheiden en vormden een grote, warme gloed.

Ze probeerde door de ramen van het peperkoeken warenhuis heen te kijken en zichzelf in peperkoek terug te te vinden, toen zij in haar ooghoek iets bekends meende te zien. Afgelegen aan de rand van de stad lag daar het ziekenhuis. Met haar beide handen op haar buik bracht zij haar hoofd ter hoogte van de poort die toegang verschafte tot het terrein. En weer waren ze er: die rare, elkaar versterkende geluiden van huilende baby’s.

Onmiddellijk wist zij wat haar te doen stond. Ze stak haar been uit en toen het eerste het beste kindje dat voorbij rende erover struikelde, vroeg ze het of het alsjeblieft kon ophouden met janken. Ze draaide zich weer om en pakte het ziekenhuis van zijn plaats. De verschillende stukken koek waarvan het gemaakt was trok zij ruw van elkaar. De brokstukken liet zij op de grond vallen en met haar hakken verbrijzelde ze die verder tot kruimels. De ouders van het gevallen kind waren erbij komen staan en keken verbouwereerd toe. Ze passeerde hen met haar niet te onderdrukken glimlach en legde uit: “Hij krijgt er een broertje bij.”

 De Penitentiaire Inrichting had een hogere poort dan het ziekenhuis. Hij woonde eigenlijk best mooi hier, met uitzicht op een klein parkje en een tramhalte voor de deur. Hij had zelfs een portier, die vanuit een hokje in de poort bepaalde wie er naar binnen mocht. Ze klopte op zijn raampje. Kamer C12? Wist hij kamer C12 te vinden? “O hij,” zei de portier door het dikke glas heen, “ga maar naar binnen en dan aan het eind van de centrale hal linksaf.” Een zoem klonk. Twee gedeelten van een deur bewogen uit elkaar. Ze liep door de ontstane opening en betrad het gebouw.

Binnen viel op hoe netjes zijn huis geordend was. Het leek wel een kantorencomplex. De centrale hal bood uitzicht op alle vier de verdiepingen. Lange galerijen liepen parallel aan de hal. Maar hoe ver het oog ook reikte, er was geen mens te bekennen. Ze liep naar het einde van de centrale hal, zoals de portier had geïnstrueerd. Links gaf een deur doorgang tot een soort wachtruimte. Een kleine man in uniform, met een bos sleutels aan zijn riem hangend, stond er met zijn armen over elkaar. Hij staarde haar bij binnenkomst reeds aan. Ze keek even om zich en vroeg toen aan de man: “Is dit kamer C12?” De man antwoordde: “Cel 12 is niet voor bezoek toegankelijk. Hij komt er zo aan. Neemt u maar alvast plaats.” En hij strekte zijn arm in de richting van een bankje, dat net als alle andere bankjes in de ruimte leeg was en geplaatst was voor een glazen wand, waarachter het eveneens leeg was.

Ze ging zitten op het bankje. Nu zou het gaan gebeuren. Het Grote Vraagteken, daar was toch al lang een antwoord op gevonden? Waarom deden mensen zo moeilijk? De mensen moesten eens niet zo moeilijk doen. Overal waar je kwam, deden mensen moeilijk, terwijl het leven al moeilijk zat is. Dat hadden ze haar altijd gezegd. Maar daarom moest je ook niet aan iets moeilijks denken. Als het moeilijk was, dacht je er niet aan. Dat was de methode zoals zij die kende.

Een oudere man in een rode capuchontrui slofte voorbij achter het glas en nam plaats in een stoel tegenover haar. Ze keken elkaar onderzoekend aan. De man sloot het onderzoek als eerste af en zei: “Welkom in mijn huis.” Ze moest nerveus lachen en zei: “Je hebt een mooi huis.” Daarna bleef het een tijdje stil. Onophoudelijk keken ze elkaar in de ogen.

Plotseling zei ze: “Hij krijgt er een broertje bij.” Hij knikte zijn hoofd iets naar beneden en zei: “Ik weet het.” En terwijl hij dit zei, welde er een traan op in haar ogen. Deze man wist het. Dat had ze eigenlijk altijd al geweten. De traan werd gevolgd door nog meer tranen. De man bleef haar doordringend, maar met weinig uitdrukking op het gelaat aankijken. Langzamerhand werden ook haar haren nat, ze wreef ze uit haar ogen. Deze man wist het.

En zoals zij daar zat, viel alles om haar heen weg. Zij was daar alleen met haar lichaam. Ze legde haar handen op haar buik en streelde het ronde oppervlak. Ze voelde schokken bewegen door haar buik. Waren dit dezelfde schokken als toen? Ze begon te zweten en werd licht in haar hoofd. Als het moeilijk was, dacht je er niet aan. Dit zou het moeten zijn.

“Is dit het?” vroeg ze.

De man antwoordde: “Dat is het Grote Vraagteken.”

Door Tim Hoffman

Lees ook het juryrapport, het winnende kerstverhaal, en het verhaal dat de derde prijs binnenhaalde.