Het voelt bijna pervers. Je vergapen aan de belichaming van ongekend verdriet. Het kromgetrokken skelet behoorde tot iemand die leed aan de ziekte van Bechterew. In de na waanzin afgebrokkelde schedel bevond zich ooit in het brein van een persoon met syfilis. Bij het bekijken van de foetussen en neonatale preparaten (al dan niet met ‘anomalieën’) besef je hoe traumatisch afgebroken zwangerschappen kunnen zijn.
In het Anatomisch Museum is het spanningsveld tussen de medische wetenschap en menselijk lijden bijna tastbaar. Alsof je iets ziet wat niet voor jouw ogen bestemd is. En normaliter is het dat ook niet. Tenzij je medicus bent, student geneeskunde, of als groep scholieren (Natuur & Gezondheid) op excursie gaat. Alleen zij komen (op afspraak, in groepen én onder begeleiding) het museum binnen. Maar ieder jaar zijn er twee uitzonderingen: de open dagen. Aanstaande zaterdag, 30 maart, is zo’n dag – tussen 12:00 en 16:00 kan iedereen de bijzondere collectie komen bekijken.
Zo wekt het museum voor de buitenstaander de indruk van een gesloten bastion ter bescherming van gevoelig materiaal. Er mogen geen foto’s worden gemaakt. En de casus Badu Bonsu II, het hoofd van een Afrikaanse koning die in 2009 na interventie van Arthur Japin en prinses Beatrix aan Ghana geretourneerd werd, voegt daar nog een zweem van mysterie aan toe.
De beheerder van het museum, Bas Wielaard, nuanceert deze indruk. De reden van zo weinig openheid is simpel, zegt hij. ‘In 2005, met de verhuizing vanuit een paviljoen aan de Wassenaarseweg (waar de collectie op afspraak nog door publiek te bezoeken viel, red.) is besloten geen dagelijks geopende tentoonstelling in de richten. Het LUMC is tenslotte geen museale onderneming, maar een universitair medisch centrum. Daarom dient de collectie nu hoofdzakelijk het medisch onderwijs.’
Op de begane grond staan vijf vitrines vol met soms eeuwenoude preparaten. Hier loopt de bezoeker in vijf fases door de (ab)normale levensloop van de mens: foetussen en zuigelingen, jonge kinderen, adolescenten, volwassenen om ten slotte te belanden in de herfst van het leven. In een vitrine aan de wand staan gezonde voorbeelden.
Embryo's
De rest van de stukken betreffen probleemgevallen: embryo’s in doodsstrijd, waterhoofdschedels en broze botten. In de zogenoemde ‘Albinuskast’, vernoemd naar anatomieprofessor Bernard Siegfried Albinus (1697-1770), staan Oost-Afrikaanse en Aziatische foetussen op sterk water die naar traditie zijn uitgedost. Bij de Afrikaanse betekent dit heup- en halsbanden, een enkeling heeft een rammelaar in de hand. ‘Zo werden deze specimen toen al op een respectvolle manier gedecoreerd door de inheemse bevolking en zo worden ze dus ook geconserveerd’, aldus Wielaard.
Worden mensen weleens onpasselijk bij de tentoonstelling? ‘Ieder jaar is er wel iemand bij de open dagen die flauwvalt.’ Maar het kan ook anders, vervolgt de conservator. ‘Er kwam eens een jong gezinnetje bij de embryo’s te kijken zodat ze konden zien in welke groeifase de zwangerschap van moeder was afgebroken. Dan zie je: als de ouders het niet te groot maken, dan heeft het kind er ook geen enkel probleem mee.’
Ontbinden
Gelukkig is er ook luchtiger materiaal, zoals tatoeages –van een pelgrimage naar Jeruzalem uit 1763 tot een knullige cowboy. Uit andere stukken spreekt dan weer de wetenschappelijke waarde van de collectie, bijvoorbeeld een paar longen, of beter gezegd: luchtpijp, bloedvaten en bronchiën. Wielaard: ‘Door vloeibare kunststof in te brengen via de drie toevoeren van het orgaan en na harding het menselijk weefsel vervolgens te doen ontbinden, ontstaat een glashelder beeld van de interactie tussen lucht en bloed.’ Zeker vóór het bestaan van MRI-scans was dit een bijzonder efficiënte manier om studenten geneeskunde kennis bij te brengen.
Dat geldt ook voor het ongezonde hart dat naast de longen staat; een veel te grote slagader obstrueert overduidelijk de bloedsomloop. Op die manier droeg, en draagt, het tonen van soms verbijsteringwekkend materiaal juist bij aan het terugdringen van spectaculaire ziektebeelden.
Het is eigenlijk zonde dat het Anatomisch Museum maar twee dagen per jaar toegankelijk is. Niet alleen omdat het zonder meer één van de meest waardevolle anatomische collecties van ons land huisvest. Maar ook voor de lessen die ook niet-medici kunnen leren van alle manieren waarop onze gezondheid mis kan lopen. Bij het zien van alle foetussen die een weinig succesvolle afslag hebben genomen besef je: het is eigenlijk een wonder dat het zo vaak goed gaat.
De Leidse collectie is bijzonder waardevol geweest binnen de medische wetenschap. Het is de oudste verzameling van Nederland: de universiteit was nog maar 19 jaar oud toen er de eerste dissectie in een nieuw anatomisch theater plaatsvond. Dat was, voor vroegmoderne begrippen, al snel nadat de Brusselaar Vesalius (1514-1564) in Padua de anatomie revolutioneerde door menselijk materiaal te ontleden.
Daarvóór werd, in navolging van Galenus (129-199), nog aangenomen dat de menselijke anatomie niet noemenswaardig verschilde van bepaalde dieren. In een academisch artikel uit 2017 wordt beschreven hoe de Leidse collectie vrijwel tegelijk met het openen van het theater ontstond door materiaal van professoren, toevoegingen vanuit private acquisities en de aanschaf van institutionele verzamelingen.
Vader (1742-1814) en zoon Sandifort (1779-1848) werden zelfs wereldberoemd met hun geïllustreerde catalogi van de verzameling – en leverden daarmee een belangrijke vooruitgang in de beschikbaarheid van medische kennis. Hoewel een explosie van 18.5 ton buskruit in het centrum van Leiden de collectie in 1807 decimeerde, bevat de anatomische collectie van het LUMC inmiddels meer dan 13.000 unieke exemplaren.