‘Ik sta voor het recht’, antwoordde Benjamin Marius Telders (1903-1945) toen een student hem tijdens de Tweede Wereldoorlog een onderduikadres aanbood. Vol overtuiging legde hij uit waarom hij weigerde. ‘Als ik onderduik, geef ik mijn houding prijs. Het gaat er in deze fase om dat er mensen zijn die het recht durven verdedigen.’ Een paar dagen later werd hij door de Duitsers gearresteerd.
Principes: daar ging het om in het leven van de Leidse professor, en daarom is de ondertitel van de onlangs verschenen essaybundel zo gekozen: Ben Telders. Moedig, strijdbaar en onverzettelijk. Juristen als Kees Schuyt, Rick Lawson, Nico Schrijver, Marten Zwanenburg en historicus Fleur de Beaufort schetsen daarin het leven en werk van de hoogleraar in de volle breedte.
Als middelbare scholier zou Benjamin tot de nerds worden gerekend, schrijft Schuyt. Op het gymnasium in Den Haag viel hij op door zijn grote intelligentie. Net als op de basisschool dook hij liever in de boeken dan dat hij indruk maakte in de gymnastieklessen. In 1921 ging hij rechten in Leiden waar hij lid werd van het corps –meer om het zijn jaargenoten lastig te maken met ‘zijn snelle en kritische geest’ dan om biertjes te drinken.
Studiebol
Pas bij het 350-jarig bestaan van de Universiteit Leiden, dat voor het eerst sinds de naweeën van de Eerste Wereldoorlog weer werd gevierd, liet hij als lid van de lustrumcommissie een andere kant van zichzelf zien dan dat van een studiebol. Van denker werd hij doener, schreef zijn broer Carel: ‘Nu eens niet de hoog-intelligente, analyserende jonge rechtsfilosoof, maar de praktisch-handelende, organiserende en coördinerende uitvoerder. Zijn snelle geest komt hem nu van pas, niet in wijsgerige en juridische debatten maar in onderhandelingen met leveranciers en aannemers.’
Het zou zijn flitscarrière niet in de weg zitten: Telders studeerde af in 1926, vertrok naar Parijs om zijn Frans bij te spijkeren, rondde terug in Leiden in enkele maanden zijn proefschrift af over de volkenrechtsleer van de Duitse filosoof Hegel, en drie weken later werd hij beëdigd als advocaat. Hij was pas 28 jaar toen hij in 1931 werd benoemd tot bijzonder hoogleraar volkenrecht in Leiden. Vijf jaar later stopte hij als advocaat om fulltime hoogleraar te worden.
‘Hopeloze hoeveelheid examenstof’
Hoewel hij een goede verstandhouding had met zijn studenten, kreeg hij soms kritiek dat zijn colleges vanwege het hoge niveau wat moeilijk te volgen waren. Ook klaagden ze over ‘de overdaad en de hopeloze hoeveelheid examenstof’, maar ‘dat werd hem door zijn charmante persoonlijkheid even zo snel vergeven’.
De jaren tussen 1927 en 1940 verzette Telders als advocaat, hoogleraar en auteur onnoemelijk veel werk: hij schreef zes boeken, 156 wetenschappelijke artikelen, 34 krantenartikelen, 102 boekbesprekingen en 83 aantekeningen over octrooirecht. Hij volgde de politieke ontwikkelingen in Nederland en Duitsland op de voet en werd in 1938 verkozen tot voorzitter van de Liberale Staatspartij.
Hij hoopte ‘dat het gezonde Nederlandse nationalisme’ het midden bleef houden, zei hij in het Liberale Weekblad: ‘Wanneer mensen die nationaal gevoelen zonder tot een uiterste vleugel te behoren, zich onttrekken aan de nationale zaak, geeft men aan het extremisme vrij spel.’
Zijn hoop dat de neutraliteitspolitiek Nederland buiten de oorlog zou houden vervloog toen Duitsland op 10 mei 1940 Nederland binnenviel. In een stuk in het Leidsch Universiteitsblad riep hij zijn studenten op om moed te houden: ‘Hoezeer dus neerslachtigheid, gegeven de huidige toestand, begrijpelijk is, wie haar in defaitisme voor de toekomst laat ontaarden, begaat een zonde tegen zichzelf en tegen ons volk.’ Het artikel zorgde ervoor dat veel studenten zich gingen inzetten tegen de nazificatie van de universiteit.
Dat de Duitsers meelazen, weerhield de hoogleraar er niet van in razend tempo stukken te publiceren voor een breed publiek waarin hij uitlegde hoe de Duitsers het bezettingsrecht schonden, beschrijft jurist Marten Zwanenburg.
Protestrede
Eind november 1940 werden de gevolgen van de Duitse bezetting voor het eerst echt voelbaar aan de universiteit: alle Joodse medewerkers werden ontslagen. Bij rechten moesten drie hoogleraren vertrekken, onder wie Eduard Meijers. Telders en decaan Rudolph Cleveringa waren eensgezind: hier moest een protest tegen worden georganiseerd.
Dat werd de legendarische protestrede, die werd voorgedragen in een bomvol Academiegebouw op het tijdstip dat Meijers eigenlijk college had moeten geven. Telders leverde de bouwstenen voor de passage over het bezettingsrecht. Daar formuleerde hij dat het ontslaan van Joodse werknemers zowel moreel onverdedigbaar was als onrechtmatig: ‘Wij kunnen het niet anders zien dan dat er geen de minste verhindering bestaat Meijers te laten waar hij was. Dit impliceert dat de wegdringing van zijn plaats (…) door ons slechts als onrecht kunnen worden gevoeld.’
Hoewel Cleveringa het als decaan zijn taak vond de rede voor te dragen, bood Telders aan het in zijn plaats te doen. In tegenstelling tot de decaan had hij namelijk geen vrouw en kinderen. Een te verwachten strafmaatregel zou dan alleen hem raken, en niet een heel gezin. Cleveringa beraadde zich met zijn vrouw Hiltje, maar besloot de rede toch zelf voor te dragen. De dag na het protest werd de universiteit gesloten en Cleveringa gearresteerd.
Geestelijke redding
Op 18 december 1940, vijf dagen nadat hij het aanbod van een onderduikadres afsloeg, werd Telders door de Sicherheitsdienst uit zijn huis gehaald en naar de gevangenis in Scheveningen gebracht. Hij kwam terecht op de afdeling voor politieke gevangenen, die niet zelden zwaar werden verhoord en gemarteld. Zijn vader, Haags advocaat, regelde voor dat hij mocht beschikken over studieboeken, zijn geestelijke redding. In zijn cel maakte hij onder meer een samenvatting van het 700 pagina’s tellende De Iure Belli ac Pacis van Hugo de Groot uit 1625.
In maart 1941 werd Telders officieel ontslagen uit zijn ambt van Leids hoogleraar. Ontslaggrond: ‘De betreffende persoon heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan Duits-vijandige activiteiten.’
Op 28 juni werd hij naar het Duitse werkkamp Buchenwald gebracht, waar toen 12.000 gevangenen zaten. Het was er minder eenzaam dan de cel in Scheveningen, maar hij moest wel zware arbeid verrichten in de steengroeve. De meeste gevangenen overleden door ziekte of uitputting.
Vernietigde individuen
Na tweeënhalf jaar werd hij overgeplaatst naar Kamp Vught. Uitgangspunt van het Nederlandse concentratiekamp: ‘Totale beheersing en onderdrukking, met als hoofddoel de gevangenen als individuen te vernietigen en hen te veranderen in een volgzame massa, waarbinnen verzet onmogelijk was’. Toch kwam Telders relatief goed weg in de ruim acht maanden dat hij er verbleef. Hij moest onder leiding van medewerkers van de Philips-fabriek elektronische goederen gereedmaken voor gebruik door het Duitse leger.
Daar kwam een eind aan toen de geallieerden Nederland naderden en het kampregime meedogenlozer werd: in augustus werden willekeurig veertig tot vijftig gevangenen vermoord. Nadat Britse en Canadese legers de Nederlandse grens waren gepasseerd, werden alle gevangenen naar concentratiekampen in Duitsland en Polen gedeporteerd. Hoewel Telders aan de massa-executies in Vught was ontkomen, kreeg hij alsnog de aantekening Todeskandidat.
In veewagens werd hij op 5 september 1944 met 3450 medegevangenen overgebracht naar Sachsenhausen en later naar Bergen-Belsen, waar al 35.000 andere gevangenen verbleven. Medische verzorging ontbrak en er was nauwelijks te eten. Na bijna vierenhalf jaar gevangenschap, en op het moment dat de bevrijding bijna tastbaar was, overleed Telders op 6 april 1945 aan de gevolgen van vlektyfus. Negen dagen na zijn dood, op 15 april 1945, werd Bergen-Belsen door de Engelsen bevrijd.
‘Deze jaren die Ben gevangen heeft gezeten, zijn geen verloren jaren’, schreef broer Carel in een brief aan zijn ouders: ‘Hij heeft in dien tijd misschien wel een grootscher werk gedaan dan hij ooit, in welke normale functie in de maatschappij, zou hebben kunnen verrichten.’
Ben Telders. Moedig, strijdbaar en onverzettelijk. Met bijdragen van Kees Schuyt, Rick Lawson, Fleur de Beaufort en anderen. Uitgeverij Boom, 287 pp. € 25
Voor wie meer wil lezen over Leiden tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte Mare vijf jaar geleden een themanummer over de universiteit en de stad tijdens de oorlogsjaren.
We gingen onder meer op zoek naar de laatste getuigen uit die tijd, zoals Willy Hijmans (die meteen na de bevrijding zijn maten en de rector optrommelde bij het Academiegebouw omdat hij het wel tijd vond dat de universiteit weer open ging), naar vergeten helden (van zingende spionnen tot jenever stokende piloten), en naar foute figuren.
Als eerbetoon voor de onafscheidelijke broers Jan en Huib Drion die een doe-het-zelf-blaadje in elkaar klopten, De Geus onder studenten, dat uitgroeide tot spreekbuis van het academische verzet, was de krant opgemaakt als een aflevering van De Geus. Online doorbladeren kan hier en downloaden hier.